van Sharon do 27 nov - 20:05
Woorden: 442
Liefdestrance
Langzaam wandelde Monica door de gangen terwijl ze dromerig voor zich uit keek. Ze passeerde rijen kluisjes en hoorde het pesterige geroep met haar naam niet eens terwijl ze rustig wegdroomde…
Ze liep door een zeer overwoekerd pas in een dichtbegroeid bos. Moeizaam wist ze zich een weg te banen over het pad en onzeker keek ze achterom terwijl ze hijgend verder klom. Zij moest verder, de rest moest hier blijven, maar zou ze wel slagen?
Ze keek weer voor zich uit, maar voor ze het wist viel ze weer achterover en lag ze languit op de grond. Ze wreef over haar voorhoofd en keek verbaasd naar de boom waar ze schijnbaar tegen op gebotst was, maar zag hoe hij langzaam van vorm veranderde en de gedaante van een tienerjongen aannam.
Haar ogen gleden over zijn prachtige uiterlijk; zijn haren waren wild, stekelig en zwart, zijn ogen waren van het mooiste, maar tevens ook donkerste bruin en zijn huid was prachtig gebruind.
Even vergat Monica alles wat om haar heen gebeurde; het enige waar ze nog aandacht voor had, was de jongen waar ze tegenop was gebotst. Hij stond op en pakte wat van Monica’s spullen bij elkaar, waardoor Monica zichzelf dwong om wakker te worden. Gauw begon ze hem te helpen en al gauw waren al haar losse tekenblaadjes weer bij elkaar in de map.
“Kom op, Jim! Ga niet de aardige jongen uithangen. Laten we gaan!” zei een van de jongens om hun heen. Jim, de jongen waar ze tegen op gebotst was, negeerde wat zijn vriend zei en stak zijn hand behulpzaam uit naar Monica waardoor een stilte viel bij de omstanders.
Monica glimlachte verlegen en nam zijn hand aan. Op het moment dat haar hand in de zijne sloot, stroomde een warm gevoel haar lichaam binnen en even stopte haar adem. Ze keek hem in zijn ogen aan en ze zag iets – iets dat ze niet kon omschrijven. Op dat moment liet hij haar hand los, gaf hij haar spullen terug en liep hij samen met zijn grote groep vrienden weg zonder nog wat te zeggen. Monica bleef alleen achter terwijl alle andere leerlingen zich een weg baanden door de menigte om op tijd te komen bij het leslokaal. Ze bleef een tijdje staren naar het punt waar ze de jongen heen had zien gaan en merkte dat haar wangen gloeiden, iets wat haar nog nooit eerder overkomen was. Ze boog gauw haar gezicht over haar spullen heen en vervolgde haar weg naar de les terwijl nog maar één ding door haar hoofd spookte, iets wat er vandaag niet uit zou zijn te rammen; de knappe jongen, Jim.