Schrijfsels

Wilt u reageren op dit bericht? Maak met een paar klikken een account aan of log in om door te gaan.

    Schrijfsels van Soetkin

    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff di 9 dec - 15:21

    Hallo, ik ben Soetkin, 20 jaar en ik heet je welkom in mijn One-Shot100 topic. Ik krijg heel graag reacties op mijn verhalen, dus hou je zeker niet in om te reageren.


    Thema's: (het cijfer is een link naar het verhaal)
    1. Aanraking (tast): Onaantastbaar (350 woorden)
    2. Aarde
    3. Afschuw
    4. Alleen: Afgeschaft (1171 woorden)
    5. Angst
    6. Begin: Zonsondergang (2371 woorden)
    7. Begrip: De oude man en het kleine jongetje (863 woorden)
    8. Blauw
    9. Bliksem
    10. Dagen
    11. Dieren
    12. Drinken
    13. Donder
    14. Donker
    15. Dood: Ogen vol Leven (2127 woorden)
    16. Druk
    17. Einde
    18. Eten
    19. Familie: Broers (782 woorden)
    20. Feest
    21. Gebroken: Rond middernacht (784 woorden)
    22. Geel: Op de trein (790 woorden)
    23. Geest
    24. Geliefden
    25. Geluid
    26. Getal
    27. Geur
    28. Gierigheid
    29. Gulzigheid
    30. Haat
    31. Herfst
    32. Hitte
    33. Hobby: Skaters (807 woorden)
    34. Jaloezie: Lieve Jade (790 woorden)
    35. Jaren
    36. Kerst
    37. Kinderen
    38. Kleurloos
    39. Kleurrijk: Akkoorden (913 woorden)
    40. Keuzes
    41. Lente
    42. Leven
    43. Licht
    44. Liefde
    45. Lucht
    46. Luiheid
    47. Lust
    48. Maan
    49. Midden
    50. Mode
    51. Natuur
    52. Nieuwjaar
    53. Onafhankelijkheid
    54. Ouders
    55. Paniek: Op de vlucht (1402 woorden)
    56. Planeet: u Ori d (2325 woorden)
    57. Regen
    58. Rood: A Rush of Blood to the Head (937 woorden)
    59. Ruimte
    60. Rust
    61. Schaduw
    62. School
    63. Smaak
    64. Sneeuw
    65. Ster
    66. Storm
    67. Strijd
    68. Studie: Aan een medestudent (611 woorden)
    69. Team
    70. Te veel
    71. Te weinig
    72. Thuis
    73. Tijd
    74. Toekomst
    75. Trots
    76. Uren
    77. Valentijn
    78. Verbazing
    79. Verdriet
    80. Verjaardag: Over een ballon met suïcidale neigingen (668 woorden)
    81. Verleden
    82. Vijanden
    83. Vormen: Als een vis in het water (1163 woorden)
    84. Vrede
    85. Vreemden
    86. Vreugde
    87. Vrienden: Celia (2695 woorden)
    88. Vuur
    89. Water
    90. Weken
    91. Werk: In de ether (1338 woorden)
    92. Winter: Winterwind (1342 woorden)
    93. Wit
    94. Woede
    95. Wraak
    96. Zesde zintuig
    97. Zicht
    98. Zomer
    99. Zon
    100. Zwart


    Laatst aangepast door Merdyff op do 30 sep - 14:40; in totaal 27 keer bewerkt
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff di 9 dec - 15:35

    Thema 4: Alleen

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Met deze one-shot heb ik onlangs meegedaan aan een schrijfwedstrijd, waarin ik bij de twintig genomineerden was. Daardoor kon ik een masterclass volgen om mijn one-shot te verbeteren voor het naar de definitieve jury ging. Dit is de uiteindelijke versie. Met dank aan Lessie (Dreuzels) voor de mooie banner.

    Schrijfsels van Soetkin Afgeschaft


    Afgeschaft

    Een ineengedoken hoopje mens, zittend op een koude, stenen trap. Dat was ik. Dat was alles wat er van me overbleef.
    Gent Sint-Pieters – Aalst. Een rit van een half uur. Vierentwintig minuten als je de trein nam die enkel in Wetteren en Lede stopte. En toch was het ondertussen zevenenvijftig minuten geleden dat ik in Gent was opgestapt. De trap waarop ik zat, bevond zich echter niet in Aalst.
    Ik rilde en dook dieper weg in mijn jas. Het was koud. De helwitte lampen dompelden de roodbruin betegelde tunnel onder in een spookachtige sfeer. Ik had gehoopt hier beschut te zitten tegen de wind, maar die had vrij spel. Gierend blies hij door de lange koker. Een platgedrukt Fanta-blikje dat hij op zijn weg tegenkwam, rolde gedwongen een eindje met hem mee. Het metalige geluid van blik op steen weerkaatste tegen de muren.
    Ik staarde naar de trap tegenover me; hij was identiek aan die waarop ik zat, dezelfde roodbruine steen als de hele tunnel. Het enige verschil was dat er naast mijn trap nog een roltrap was. Die was nu even onbeweeglijk als zijn stenen gezel, maar ik wist dat hij in beweging zou komen van zodra iets of iemand de metalen plaat indrukte. Dan kon ik me laten meevoeren naar het perron en de sporen die boven de tunnel liepen. Spoor één en twee. Ik deed het niet; het had geen zin. Ik had er daarnet een tijdje gezeten, op één van de banken, tot het getik van de grote klok boven mijn hoofd me kriebels had bezorgd en ik er was gevlucht.
    Ik keek om me heen. Rechts zag ik de uitgang van de tunnel. De toegangspoort tot een volslagen onbekende stad, in duisternis gehuld. Aan mijn linkerkant meer trappen naar meer perrons. Zeven sporen waren er, maar voorbij de trap naar spoor zeven liep de tunnel nog door. Ik kon het einde niet zien. Dat beangstigde me. Er leek een dreiging uit te gaan van deze weg naar oneindigheid. Ik was nieuwsgierig en wilde opstaan, door de tunnel lopen, voorbij spoor zeven, helemaal tot aan het einde, maar ik durfde het niet. Ik was overvallen door een irrationele angst voor de tunnel. Waar ik zat, op de trap naar het perron tussen spoor één en twee, was het veilig. Voorbij spoor zeven begon het onbekende.
    In mijn hoofd beleefde ik de hele avond opnieuw. Alles was begonnen toen ik het idee kreeg om vanavond al naar huis te gaan, in plaats van morgenochtend. Ik was de eenzaamheid van mijn kot beu en verlangde naar de gezelligheid van thuis. Ik wist dat mijn ouders er niet zouden zijn, maar mijn zus wel. We zouden samen naar een film kunnen kijken, of gewoon wat babbelen bij een zak chips. Ik raapte snel mijn spullen bij elkaar en trok de deur van mijn kot achter me dicht. Opruimen kon later ook nog.
    Om zeven minuten over half negen stapte ik op de bus. Hij was twee minuten te laat, maar dat maakte niets uit. Ik had tijd genoeg om de trein van eenentwintig uur en elf naar Aalst – Brussel-Zuid te halen. Rond vijf over half tien zou ik in Aalst van de trein stappen. Dat dacht ik tenminste.
    Toen ik op één van de schermen keek, merkte ik dat er iets niet klopte. Aalst stond nergens vermeld. En dat terwijl er elk uur twee treinen naar daar hoorden te rijden. De trein van eenentwintig uur en elf reed nu naar ‘Denderleeuw – Brussel-Zuid’; de trein van eenentwintig uur dertig stond helemaal niet op het scherm. Ik begreep er niets van, tot een monotone stem omriep dat er wegens werken aan het spoor in Merelbeke geen treinen zouden rijden tussen Gent en Schellebelle. Er waren vervangende busdiensten voorzien. Reizigers voor Aalst en Erembodegem konden de trein nemen naar Denderleeuw en zouden daar aansluiting hebben naar hun bestemming. Blij dat ik niet helemaal met de bus naar Aalst moest, haastte ik me naar spoor negen.
    Er stonden niet zoveel andere reizigers op het perron. Enkelen vertrokken weer toen dezelfde monotone stem als daarnet aankondigde dat de trein naar Kortrijk een spoorwijziging had ondergaan en vanaf spoor zeven zou vertrekken. Ik staarde naar de intercity naar Kortrijk, die even later langzaam in beweging kwam, tot de trein naar Denderleeuw en Brussel-Zuid het station binnenreed en mijn uitzicht benam. Ik stapte op en zocht een plaatsje bij het raam. In de rijrichting, want ik rijd niet graag achteruit. Dan is alles wat je uit het raam ziet al voorbij.
    Om eenentwintig uur zeventien sloten de deuren. Ik legde mijn hoofd tegen het raam en keek naar de voorbijflitsende lichten, het enige bewijs dat er nog een wereld was aan de andere kant van het glas.
    Sneller dan ik verwacht had, kwam de trein aan in Denderleeuw. Samen met nog een paar andere reizigers stapte ik af. Ik volgde hen, op zoek naar het perron waar onze aansluiting naar Aalst zou aankomen. Terwijl ik door het station liep, bekroop mij langzaam het gevoel dat er iets mis was. Was dít het station van Denderleeuw? Ik was daar al één keer eerder geweest, toen ik klein was, maar de plaats waar ik was terechtgekomen leek helemaal niet op het beeld dat ik in mijn herinneringen had. Ik probeerde het gevoel van me af te schudden. Waarschijnlijk was er een logische verklaring voor het feit dat ik het station niet herkende. Misschien waren er ondertussen wel verbouwingen geweest. De roodbruine stenen van de tunnel zagen er echter niet uit alsof ze pas vernieuwd waren en het ongeruste gevoel bleef.
    Ik liep de trap op naar perron één en twee, waar een handjevol mensen zich verzameld had. De trein die ons tot in Denderleeuw had gebracht, bleef nog een paar minuten staan op spoor vier en vertrok toen naar Brussel-Zuid. Ik keek hem na tot zijn rode achterlichten oplosten in de duisternis.
    Minutenlang gebeurde er niets. Toen kwam de luidspreker krakend tot leven.
    “Mededeling voor de reizigers. Wegens een probleem met de bovenleidingen worden alle verdere treinen afgeschaft. Wij verontschuldigen ons voor het ongemak en wensen u een behouden thuiskomst.”
    Een jongeman, die een paar jaar ouder leek dan ik, vloekte en haalde zijn gsm boven. Ik volgde zijn voorbeeld. ‘Batterij bijna leeg’ las ik nog op het kleine schermpje, net voor hij uitviel. Ik vloekte niet, ik wist toch niet wie ik had moeten bellen.
    Eén voor één werden mijn medereizigers opgehaald door ouders, echtgenoten, vrienden, kinderen. Ik bleef alleen achter, een ineengedoken hoopje mens, zittend op een koude, stenen trap.
    “Mededeling voor de reizigers. Wegens een probleem met de bovenleidingen worden alle verdere treinen afgeschaft. Wij verontschuldigen ons voor het ongemak en wensen u een behouden thuiskomst,” weergalmde de krakende stem in mijn hoofd.
    Op het zwarte scherm boven mijn hoofd stonden in gele letters de vertrektijden van de treinen, alsof er elk moment één het station kon binnenrijden. Ik wilde dat ik de rode letters eronder kon negeren, maar ze bleven op mijn netvlies branden.
    Afgeschaft


    Laatst aangepast door Merdyff op vr 29 mei - 0:29; in totaal 2 keer bewerkt
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff wo 10 dec - 2:45

    Thema 33: Hobby

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Niet meteen mijn beste one-shot, maar ik heb me best geamuseerd bij het schrijven.

    Skaters

    Op zijn skateboard rolde Joren over de klinkers van zijn pas herlegde straat. Zijn iPod in zijn oren, muziek luid genoeg zodat toevallige voorbijgangers konden meegenieten. De wegenwerken die nog steeds bezig waren, toverden de buurt om in een waar skateparadijs voor hem en zijn maten. Overal lagen bergen klinkers en rioleringsbuizen waarmee ze hindernissen konden maken. Dat de buurtbewoners hen regelmatig boos aankeken, kon hen niets schelen.
    Plots bleef één van de wieltjes van zijn skateboard steken achter een steen die hij niet had zien liggen. Joren verloor zijn evenwicht en viel languit op de grond, terwijl hij moest toekijken hoe zijn gloednieuwe skateboard een boog door de lucht beschreef en met een plons in een diepe put van de rioleringswerken terecht kwam. Joren krabbelde overeind en ging aan de rand van de put staan. Zijn skateboard lag zo’n tien meter diep, in een bodempje modderig regenwater. Hij leunde verslagen tegen het hek dat om de put heen stond. Geen kans dat hij bij zijn skateboard zou kunnen. Hij kon over het hek klimmen, maar de put was veel te diep. Hij zou moeten wachten tot de werklieden terug kwamen werken, maar dat zou pas maandag zijn en als zijn skateboard twee dagen in dat water moest liggen, zou het hout vast helemaal kromtrekken.
    Een geluid trok zijn aandacht. Geïrriteerd omdat hij dacht dat iemand hem aan het uitlachen was, trok hij één van de oortjes van zijn iPod uit zijn oor.
    “Wat?” zei hij, en hij keek om zich heen om te zien wie het waagde om met hem te lachen. Hij zag echter niemand.
    “Ik ben hier,” zei een krakerige vrouwenstem.
    Hij draaide zijn hoofd in de richting van het geluid en zag een kleine kikker op de rand van de put zitten.
    “Jij wilt vast je skateboard terug,” zei de kikker.
    “Ja, duh,” zei Joren.
    “Ik kan het voor jou uit de put halen, maar dan moet je mij beloven dat ik een hele dag met jou mag rondhangen en dat je alles doet wat ik vraag.”
    “Whatever,” zei Joren. “Haal nu mijn skateboard eruit en haast je wat, voor het helemaal om zeep is.”
    De kikker kreeg al gauw hulp van een hoop andere kikkers en even later had Joren zijn skateboard terug. Zonder de kikker ook maar te bedanken, haastte hij zich naar huis om zijn skateboard schoon te maken.

    ’s Namiddags zat Joren met een groepje vrienden op een berg stenen. Joren had zijn skateboard op zijn schoot en draaide een beetje verveeld aan de wieltjes. Een paar van zijn vrienden hadden een sigaret opgestoken.
    “Goedemiddag,” hoorde hij plots een bekende krakerige stem zeggen. “Mag ik erbij komen zitten?”
    Hij keek op en zag de kikker naast hem op de stenen zitten.
    “Eh, nee,” zei Joren fluisterend, in een poging om de aandacht van zijn vrienden niet te trekken. “Wat denk je wel? Maak dat je wegkomt!”
    “Je had me beloofd dat ik met jou mocht rondhangen,” zei de kikker luid.
    Zijn vrienden hadden de kikker nu ook opgemerkt.
    “Wel, als je dat aan die aardige kikker beloofd hebt, moet je je daaraan houden,” zei één van hen spottend.
    “Ja Joren, beloftes mag je niet verbreken, hoor,” zei iemand anders grinnikend.
    Joren keek hen vernietigend aan.
    “Alsof jullie nooit beloftes verbreken,” zei hij. “Jullie willen mij gewoon een hele dag met een kikker zien rondlopen.”
    “Uhu,” zeiden zijn vrienden lachend.
    “Oké, al goed,” zei Joren tegen de kikker. “Je mag hier blijven zitten.”
    De kikker bleef zitten en de jongens gingen verder met wat ze bezig waren.
    Na een tijdje zei de kikker: “Je hebt ook beloofd dat je alles zou doen wat ik je vraag.”
    “Dat heb ik helemaal niet beloofd,” zei Joren.
    “Dat heb je wel beloofd. Ik zal je maar één ding vragen, nadien laat ik je gerust als je dat wil.”
    “Wat wil je?” vroeg Joren geïrriteerd.
    “Kus me!” zei de kikker.
    Jorens vrienden rolden van het lachen bijna van de berg stenen toen ze dit hoorden.
    “Wat? Vergeet het maar,” zei hij. “Je bent vies en slijmerig en… een kikker. Ik wil helemaal geen kikker kussen.”
    Eén van zijn vrienden sloeg een arm om zijn schouder.
    “Weet je wat ik denk?” zei hij. “Volgens mij ben jij bang van kikkers.”
    “Watje,” zei een andere vriend.
    “Ik ben geen watje,” zei Joren. Hij pakte de kikker op en gaf een kus op de lelijke bek.
    Het gelach van zijn vrienden verstomde toen op de plaats van de kikker plots een ontzettend knap meisje zat.
    “Hallo,” zei ze. Haar stem klonk mooi en helemaal niet meer krakerig. “Mijn naam is Mary. Ik was in een kikker veranderd door een krankzinnige wetenschapper. Ik zou pas terug mens worden wanneer iemand me zou kussen. Bedankt om de betovering te verbreken.”
    En ze kuste de stomverbaasde Joren op de mond.


    Laatst aangepast door Merdyff op vr 29 mei - 0:28; in totaal 3 keer bewerkt
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff vr 12 dec - 17:29

    Thema 87: Vrienden

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Deze is lang, ik weet het, maar het zou onmogelijk zijn om hem in te korten, omdat elk element erin belangrijk is. Het is trouwens een on-shot waar ik zelf behoorlijk trots op ben en ik hoop dat jullie hem ook goed vinden. Reacties zijn meer dan welkom.

    Schrijfsels van Soetkin HR_emily_barclay_roadside


    Celia

    Het begon allemaal op één september, toen ik met mijn gloednieuwe rugzak, vol gloednieuwe boeken en schriften en een gloednieuwe pennenzak met gloednieuwe balpennen en potloden op mijn gloednieuwe fiets de fietsenstalling van mijn gloednieuwe school binnenreed. Nou ja, de school zelf was oud, maar voor mij was ze helemaal nieuw. Twaalf jaar en twee weken was ik, en eerder klein voor mijn leeftijd en ik voelde mij dan ook niet helemaal op mijn gemak tussen de ouderejaars die op hun brommers aankwamen op school. Nogal onwennig liep ik over de speelplaats tussen de hoge schoolgebouwen en slaagde er al snel in om te verdwalen. Daardoor was de bel al minstens vijf minuten gegaan vooraleer ik door een streng uitziende vrouw van het secretariaat naar mijn klas werd gebracht. Alle blikken waren op mij gericht toen ik naar het laatste lege plaatsje in de klas liep en ging zitten naast een zwartharig meisje dat ik niet kende. Een voorstelrondje volgde.
    “Ik ben Aidan Dunleavy, ik woon in Kenmare en mijn hobby’s zijn gitaar spelen en eh… nou ja, gitaar spelen dus.”
    Ik zag een paar jongens die in de lagere school bij mij in de klas hadden gezeten, veelbetekenend naar elkaar kijken. Het maakte me weinig uit. Ze hadden mij altijd al een buitenbeetje gevonden, omdat ik liever gitaar speelde dat met hen te gaan voetballen en dat zou wel zo blijven. Het was de beurt aan het meisje dat naast mij zat om zich nu voor te stellen.
    “Mijn naam is Celia Archer, ik ben geboren in Groot-Brittannië, maar ben vorige maand naar Kenmare verhuisd. Mijn hobby’s zijn viool spelen, lezen en eh… naar de sterren kijken.”
    Dezelfde jongens als daarnet grinnikten. “Brits accent” hoorde ik één van hen zeggen en de andere vond dat blijkbaar erg grappig. Ik zag Celia op haar lip bijten.
    “Charlie, jij zou niet mogen lachen,” zei ik op een kalme toon, maar luid genoeg zodat de hele klas het kon horen. “Als ik mij niet vergis, is jouw moeder ook Brits.”
    De jongens stopten meteen met lachen en Celia beloonde me met een dankbare glimlach. Zo eenvoudig was het begin geweest.

    “Ik heb kleine konijntjes gezien,” zei ze, toen ze opgewonden de keuken binnenkwam. Meteen greep ik naar mijn trui die over een stoel hing en volgde haar naar buiten. Mijn moeder keek ons hoofdschuddend na. Even later lagen we op onze buik onder een struik in de buurt van de plaats waar Celia daarnet de konijntjes gezien had. Nadat we een kwartier onbeweeglijk onder de struik hadden gelegen, zagen we plots twee lange oren uit een holletje komen. De kop van mamakonijn kwam piepen. Toen ze dacht dat alles veilig was, sprong ze naar buiten. Vier kleine pluisballetjes volgden haar en begonnen aan de blaadjes te knabbelen en met elkaar te spelen. We bleven kijken tot ze weer in hun holletje verdwenen en kwamen toen overeind. Celia moest lachen om de takjes die in mijn blonde krullen waren blijven vastzitten, ik lachte om de veeg modder op haar gezicht. Ergens zong een merel zijn lied. Het was april. Zij was vorige maand dertien geworden en was een kop groter dan ik.

    Augustus. Vallende sterren tijd. Vier dagen voor mijn dertiende verjaardag. Stralend mooi weer. Naast elkaar lagen we op onze rug in het gras en we fantaseerden over welke wens we zouden doen als we een ster zagen vallen. Zij toonde me de sterrenbeelden die ik nog niet kende. Ik vertelde haar over de marsmannetjes die in de ruimte rondzweefden. Wat we uiteindelijk wensten vertelden we elkaar natuurlijk niet, anders zouden onze wensen niet uitkomen.

    “Dat meent u niet!” hoorde ik Celia naast mij zeggen. Ik keek op van de sudoku die ik stiekem aan het invullen was en keek haar vragend aan. Ik had haar nog nooit eerder zo een toon tegen een leerkracht horen aanslaan. “Dat kunt toch niet menen? Die rat zit hier al twee maanden in de klas en nu wilt u ze opensnijden!”
    Wat?
    “Ik doe niet mee,” zei Celia.
    “Ik ook niet,” zei ik en ik sloeg mijn biologieboek demonstratief dicht.
    De rat die ons al een paar maanden vanuit zijn kooitje achteraan in de klas met zijn intelligente oogjes gadesloeg en die Celia en ik Oscar gedoopt hadden, zou vandaag op de meest barbaarse wijze geofferd worden voor de wetenschap. Ons protest leverde niets op, buiten dan bergen strafwerk en een ereplaatsje op de eerste rij toen de oude tang met de dikke bril die zich biologieleerkracht noemde, het arme beestje van zijn leven beroofde, onze hatelijke blikken negerend.
    Het was februari en we zaten in het tweede middelbaar. Nog steeds naast elkaar, op dezelfde plaatsen als op onze eerste schooldag.

    In oktober besloten we het oude schuurtje bij mij thuis op te knappen en in te richten als ons clublokaal. Onze club bestond enkel uit ons tweeën, twee veertienjarigen die op school nergens bijhoorden behalve bij elkaar. Ik had ondertussen een groeischeut gekregen en was nu groter dan Celia. Vol goede moed begonnen we eraan. Eerst haalden we het schuurtje leeg, op een paar spinnen na, want we wilden uiteraard geen last van vliegen of muggen of ander ongedierte hebben. Toen gingen we schilderen. Ik koos het felgroen, Celia het donkerroze. Van een buurman kregen we een oude sofa en bij het groot huisvuil vonden we ook een tafel en een paar totaal niet bij elkaar passende houten stoelen. Wijnkratten die we kregen van de baas van de pub in het dorp, deden dienst als opbergruimte, als rekjes, als bijzettafeltjes. Een paar ouderwetse lampen en een hoop posters aan de muren maakten het geheel af. Niemand mocht er komen buiten ons en als we niet in het bos of in het veld rondzwierven, waren we er bijna altijd te vinden. In de winter was het er te koud en in de zomer te warm, maar het was ons eigen plekje en we trokken wel een extra trui aan.

    “Ik word vegetariër,” zei Celia. Ze sloot de deur van ons clubhuis achter zich en liet zich in de zetel ploffen. Stof wolkte op. Het was maart, twee dagen na haar vijftiende verjaardag. Ik keek op van mijn gitaar. Haar beslissing verbaasde mij niets. We hadden het al eerder gehad over hoe unfair dieren behandeld werden voor ze op ons bord terecht kwamen. Ik was het dan ook volledig eens met haar beslissing.
    “Dat is goed,” zei ik. “Ik word folkzanger.”
    Lachend ontweek ik het kussen dat ze naar mijn hoofd gooide.

    November. Doorweekt door de regen kwamen we na school bij ons clubhuis aan. Onze fietsen zetten we tegen de muur en we haastten ons naar binnen. Lachend, want we lieten ons humeur niet beïnvloeden door het weer. Ze haalde een verkreukeld blad papier uit haar achterzak en streek het glad op onze geel-met-paarse-bollen-beschilderde wijnkrat-salontafel. Ik ging in de zetel zitten, nam mijn gitaar en begon akkoorden te zoeken bij de songtekst die ze tijdens de les geschiedenis had geschreven. De melodie zat al in onze hoofden. Tegen de avond speelden we voor het eerst een eigen song samen. Ik zong haar woorden alsof ik ze al jaren kende, zij speelde vol overtuiging de zelfbedachte solo’s op haar viool, mijn gitaarakkoorden maakten het geheel af. Het drup-drup van de regen in een emmer door een lek in het dak was onze metronoom.

    “Hey Aidan,” zei ze toen ik binnenkwam in ons clubhuis/repetitielokaal. Ik had gezien dat ze er al was aan haar voetsporen in de sneeuw. Het was dan ook januari. Ze zat op de sofa, in een deken gerold en haar normale vrolijkheid was ver te zoeken. Ik nam ook een deken en ging naast haar zitten.
    “Wat is er?” vroeg ik.
    Ze staarde voor zich uit terwijl ze zei: “Ik denk dat ik verliefd ben.”
    “Dat is toch geen reden om hier zo sip te zitten,” zei ik, maar helemaal zeker was ik daar niet van. Als ze een vriendje zou hebben, zou ze waarschijnlijk een stuk minder met mij optrekken.
    En wat als ze op mij verliefd is?
    Ik had me zelf al vaak afgevraagd of er niet iets meer was tussen ons dan gewoon vriendschap. Ik was tot de conclusie gekomen dat onze band inderdaad sterker was, maar op een andere manier. We waren soulmates, we begrepen elkaar vaak zonder dat we iets moesten zeggen, omdat we allebei op hetzelfde moment aan hetzelfde dachten. Maar als zij nu verliefd op mij was, zou dat alles kunnen veranderen.
    “En wie is de gelukkige?” vroeg ik op een zo luchtig mogelijke toon.
    “Sam,” antwoordde ze, “uit het vijfde jaar.”
    Ik probeerde me hem voor de geest te halen, maar ik kende geen enkele jongen uit het vijfde jaar die Sam heette.
    “Ik denk niet dat ik hem ken.”
    “Het is dan ook geen hem,” zei ze eenvoudig, terwijl ze onbestaande pluisjes van haar deken plukte.
    Nu wist ik wel over welke Sam ze het had. Een meisje met vrij lang bruin haar en een sportieve uitstraling. Ze was mij ook al opgevallen, ik vond het een knap meisje.
    “Je hebt smaak,” was het eerste dat ik zei.
    Ze keek op, keek me even verwonderd aan en toen verscheen er een glimlach op haar gezicht.
    “Dank je,” fluisterde ze en ze vloog om mijn hals.
    Ik was de eerste aan wie ze dit vertelde. We waren vijftien.

    Juni. De examens van ons vierde jaar zaten erop. De zon scheen en we hadden de bus naar Killarney genomen. Op een pleintje met een fontein hadden we onze gitaar en onze viool bovengehaald. We speelden onze eigen nummers. Sommige had ik geschreven, sommige had zij geschreven, sommige hadden we samen geschreven. Ik vond haar teksten beter dan de mijne, maar zij was het daar niet mee eens. Waar we het allebei wel over eens waren, was dat we het meeste hielden van de nummers die we samen hadden geschreven. Het was ons eerste optreden. Met het geld dat we kregen van voorbijgangers gingen we achteraf op een terrasje zitten. We amuseerden ons met het keuren van de voorbijkomende meisjes.
    “Kijk, die daar, dat is een knappe.”
    “Ja, en die daar ook.”
    “Wat, die blonde? Die is echt niet knap.”
    “Zo wel. Ze heeft een mooi gezicht.”
    “Ja, maar lelijk haar. Maar nog niet zo lelijk als die daar.”
    “Hé ja, bah. Dat die zo durft buiten te komen.”
    Tussen haar en Sam was het niets geworden. Anders had zíj hier nu misschien met Celia gezeten, en ik op mijn eentje met mijn gitaar in ons clubhuis. Dit vonden we allebei zoveel beter.

    “Ik heb iets bij dat ons zal opwarmen,” zei Celia en aan de twinkeling in haar ogen te zien was het geen extra deken of warme chocomelk. Een beetje opwarming kon ik best gebruiken. Het was december en vreselijk koud.
    “Waar heb je die vandaan,” vroeg ik toen ze een opgerolde Playboy uit haar tas haalde.
    “Gevonden onder de matras van mijn vader,” zei ze triomfantelijk.
    We kropen dicht bij elkaar op de sofa en rolden ons in één deken om het tijdschrift grondig door te nemen. Twee zestienjarigen met een boekje dat eigenlijk niet voor hun ogen bestemd was, maar dat maakte het natuurlijk nog zo spannend. Toen het boekje uit was, maakten we voorzichtig de nietjes los en haalden we de poster in het midden eruit. Die hingen we aan de muur van ons clubhuis, als een trofee, tussen de posters van knappe actrices en zangeressen en hier en daar een zanger of band die gewoon goede muziek maakte. Celia zou het boekje weer op de plaats leggen waar ze het gevonden had. Haar vader zou er nooit achterkomen waar de verdwenen poster gebleven was.

    Mei was het begin van het einde. We hadden de hele namiddag samen muziek gespeeld, maar ik had al de hele tijd het gevoel dat er iets mis was met Celia.
    “Ik ga verhuizen,” zei ze uiteindelijk.
    “Je bedoelt naar een ander huis in Kenmare?” vroeg ik hoopvol, al wist ik diep vanbinnen dat het niet zo zou zijn.
    Ze schudde bedroefd haar hoofd.
    Misschien ging ze wel terug naar Groot-Brittannië, bedacht ik angstig. Dan zou ik haar bijna nooit meer zien.
    “Nieuw-Zeeland,” was alles wat ze zei.
    Het woord bleef lange tijd tussen ons in hangen. De verslagenheid was groot. Groot-Brittannië had nog nooit zo dichtbij geleken.

    “Ik mail je van zodra ik een computer met internetaansluiting kan bemachtigen,” verzekerde ze me. Ik knikte alleen maar. Woorden schoten me tekort. We omhelsden elkaar een laatste keer. Ik huilde niet. Ik probeerde me sterk te houden om het voor haar niet nog moeilijker te maken. Zij huilde ook niet. Ik wist dat ze dezelfde reden had als ik. De tranen zouden later wel komen. Als ik haar vliegtuig zag opstijgen. Of als ik op de trein zat die me van de luchthaven van Cork terug richting huis zou brengen. Of als ik in Killarney voorbij de fontein zou lopen waar we meer dan een jaar geleden muziek hadden zitten maken. Of als ik in ons clubhuis nog iets zou vinden dat van haar was. Ze keek nog één keer om voor ze haar ouders volgde naar het vliegtuig. Het was zeventien juli. Precies een maand voor mijn zeventiende verjaardag.

    Eén september. Met mijn versleten rugzak, waarin behalve een rafelend gat ook een paar schriften en boeken met ezelsoren en een pennenzak met een inktvlek en bijna lege balpennen en potloodstompjes zaten, op mijn rug, reed ik op mijn rammelende fiets de fietsenstalling van mijn oude school binnen. De fietstocht had dubbel zo lang geleken nu ik hem zonder Celia moest doen. Zeventien jaar en twee weken was ik, en niet bijzonder groot, maar zeker ook niet klein meer. De jongens die op hun brommers op school aankwamen zaten nu in mijn jaar, maar toch voelde ik mij wat onwennig tussen de hoge schoolgebouwen. De school leek er helemaal anders uit te zien zonder Celia naast mij. Ik ging als eerste de klas binnen en ging op de plaats zitten waar ik de voorbije vijf jaar ook al had gezeten. Ik maakte een naambordje en schreef daar met een roze fluostift Celia’s naam op. Ik zette het op de lege plaats naast mij. Ik wist dat Celia twaalf uur eerder aan de andere kant van de wereld net hetzelfde gedaan had, alleen zou zij een groene fluostift gebruiken om mijn naam te schrijven. Haar eerste schooldag zat er al een paar uur op. Vanaf morgen mocht er eventueel iemand anders op haar plaats gaan zitten, maar vandaag zouden we in gedachten nog naast elkaar zitten.
    Tijdens de middagpauze kwam er een jongen uit het vijfde jaar naar mij toe.
    “Hey,” zei hij nogal onzeker. “Zou het kunnen dat ik jou eens in Killarney gezien heb, toen je muziek speelde, samen met een meisje?”
    Ik knikte bevestigend, niet in staat iets te zeggen.
    “Nou, ik ben deze zomer van Killarney naar Kenmare verhuisd. Ik speel fluit. In Killarney heb ik met een paar vrienden een bandje. We spelen folkmuziek en zo.”
    Nu pas herkende ik hem als de jongen die in het huis van Celia was komen wonen. Mijn stilte deed hem aarzelen, maar hij ging toch verder.
    “Nu ik in Kenmare woon, ga ik minder vaak met hen kunnen afspreken en ik zou het erg jammer vinden als ik daardoor ook minder vaak muziek kon maken. Dus eh… Als jij dat ziet zitten… zouden we misschien af en toe samen wat kunnen spelen.”
    Ik bromde iets dat voor een bevestiging moest doorgaan en onderdrukte de neiging om hem erop te wijzen hoe dichtbij Killarney was in vergelijking met Nieuw-Zeeland.
    “Ik ben trouwens Flann,” zei de jongen en hij stak zijn hand uit.
    “Aidan,” zei ik, toen ik zijn uitgestoken hand aannam.
    Ik wist dat de fluit van Flann nooit de viool van Celia zou kunnen vervangen, maar ik zou mijn leven weer oprapen, mijn hoofd niet langer laten hangen en ondanks het gevoel dat er een deel van mezelf ergens aan de andere kant van de wereld rondliep, zou ik door dit jaar heen geraken. Net als Celia. Dat hadden we elkaar beloofd.


    Laatst aangepast door Merdyff op ma 11 mei - 15:02; in totaal 1 keer bewerkt
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff vr 2 jan - 15:44

    Thema 15: Dood

    Schrijfsels van Soetkin Button1Schrijfsels van Soetkin Button6

    Ik had mij voorgenomen om bij het thema dood niet te kiezen voor een zelfmoordverhaal of voor een verhaal over iemand die doodgaat. Het resultaat is dit. Ik ben er best tevreden mee, al heeft het lang geduurd voor ik een einde gevonden had waar ik tevreden over was. Hij is ook weer langer uitgevallen dan de bedoeling was, zoals wel vaker gebeurd met mijn one-shots. Reacties zijn welkom.
    Eén opmerking nog: de naam van het meisje is niet toevallig gekozen.


    Schrijfsels van Soetkin PotO_0383b



    Ogen vol Leven

    Hij heeft vele namen. Death, Tod, Mors, Muerte, Thanatos. De Egyptenaren verpersoonlijkten hem als Osiris. De Grieken kenden hem als Hades en de Romeinen als Pluto. De Kelten noemden hem Cernunnos. Al deze namen gaan echter over dezelfde: de Dood.
    Iedereen heeft het steeds maar over angst voor de Dood, maar niemand vraagt zich af of de Dood zelf ook angsten heeft. Of hij in staat is om gevoelens te hebben van welke aard dan ook. Of hij in staat is om lief te hebben.
    Het antwoord is ja. Er is één persoon die in staat is geweest om liefde in het hart van de Dood te doen ontbranden. Haar naam? Zoë.
    Hij zag haar voor het eerst kort na haar geboorte, toen hij haar moest gaan ophalen en meevoeren naar zijn rijk. Wiegendood, dat zou de doodsoorzaak zijn. Maar het kleine meisje was wakker toen hij de kinderkamer binnenkwam en ze lachte naar hem. Hij kon het niet. Voor het eerst in zijn leven kon hij het niet over zijn hart verkrijgen om iemand mee te voeren naar zijn rijk. Voor het eerst ook had hij het gevoel dat hij leefde en dat hij een hart had. Het was de complete afwezigheid van angst voor hem in de hemelsblauwe ogen van de baby dat er voor zorgde dat hij die nacht voor het eerst iemand waarvoor hij gekomen was, niet meenam. In plaats daarvan speelde hij een tijdje met de baby voor hij terug vertrok, alleen.
    Sinds die nacht kwam hij regelmatig bij haar terug ’s nachts. Hij hield ervan om te kijken hoe ze sliep. Zelf sliep de Dood nooit. De Dood is namelijk altijd wakker, hij kan op elk moment toeslaan. Maar het zien van het slapende meisje bracht hem tot rust. De jaren verstreken en de Dood bleef het meisje bezoeken, altijd wanneer ze sliep. Die allereerste keer was de enige keer dat hij haar wakker had gezien. Hij verlangde er naar om haar ogen terug te zien, de ogen die hem betoverd hadden, maar als zij hem zou zien, zou dat de zaken waarschijnlijk alleen maar gecompliceerd maken. Het was beter zo.
    Precies twintig jaar na de nacht waarop hij haar voor het eerst had gezien, stond hij ook weer in haar kamer, net als ontelbare nachten ervoor. Hij had haar zien opgroeien van de kleine baby die eerste nacht tot de beeldschone jonge vrouw die ze nu was. Als het van hem had afgehangen had hij haar verder zien volwassen worden en verder zien verouderen zonder dat ze van zijn bestaan afwist tot hij –misschien- op een dag, wanneer ze oud en gerimpeld was, in staat zou zijn om haar mee te voeren naar zijn rijk, het Dodenrijk. Maar die nacht, precies twintig jaar na de eerste keer dat ze hem gezien had, opende ze haar ogen.
    “Wie bent u?” vroeg ze.
    De Dood was verbaasd door het feit dat ze helemaal niet verbaasd leek om hem te zien. Hij had verwacht dat ze bang zou worden, in paniek zou raken, zou gaan schreeuwen, zoals jonge vrouwen doen wanneer in hun slaapkamer een onbekende man staat, gehuld in een zwarte kapmantel die zijn gezicht en zijn gehele lichaam verbergt, maar het leek wel alsof ze hem verwacht had.
    “Bent u mijn beschermengel?” vroeg ze toen hij niet antwoordde.
    “Jouw beschermengel?” Hij sprak met een trage, diepe stem die altijd droevig klonk. Iemand die hem goed kende zou misschien opgemerkte hebben dat er deze keer ook iets anders doorklonk in zijn stem. Moeilijk te zeggen wat. Verlangen misschien? Blijdschap? Of… kon het liefde zijn? Wie zou het zeggen? Er was niemand die de Dood goed kende.
    “Mijn moeder zegt dat ik een beschermengel heb,” legde ze uit. “Omdat ik altijd zo wild ben en al verschillende keren net niet verongelukt ben. Ik heb soms het gevoel dat er iemand over me waakt, ’s nachts als ik slaap.”
    “Ik ben de Dood,” zei de Dood.
    De jonge vrouw ging rechtop in bed zitten en sloeg haar donsdeken om haar heen.
    “Komt u me halen?” vroeg ze en weer klonk er geen angst door in haar woorden, enkel berusting. Ze had precies dezelfde blik in haar blauwe ogen als twintig jaar tevoren.
    De Dood schudde langzaam zijn hoofd.
    “Waarom niet?” vroeg ze. “Ik ben niet bang om te sterven.”
    “Dat weet ik,” zei de Dood. “Dat was je twintig jaar geleden ook niet.”
    Zoë fronste haar wenkbrauwen en keek hem niet-begrijpend aan.
    “Wat bedoel je?”
    “Precies twintig jaar geleden kwam ik je halen. Wiegendood. Een tragisch lot. Maar je was wakker en ik kon je niet meenemen.”
    “Omdat je enkel aan wiegendood kan sterven als je slaapt?”
    “Nee, om de blik in je ogen,” zei hij. “Je keek me zo onbevreesd aan, zo… verwachtingsvol. Ik kon je niet meenemen. Er zat te veel leven in je ogen.”
    “Waarom ben je hier dan nu als je me niet komt halen?”
    “Ik weet het niet,” zei de Dood. “Sinds die nacht ben ik blijven komen, zo vaak als ik kon.”
    “Jij was het die ’s nachts over me waakte? Het was niet alleen een gevoel…”
    “Ik was het, ja, maar of je het waken kunt noemen… Je kan onmogelijk sterven als ik er niet ben. Eigenlijk is het veiliger om mij níet in de buurt te hebben.”
    “Hm, misschien,” zei de jonge vrouw. “Maar toch geeft het mij een veilig gevoel om te weten dat jij er bent.”
    De Dood zei niets en keek haar enkel zwijgend aan.
    “Hoe oud ben je eigenlijk?” vroeg ze nieuwsgierig.
    “Ik heb geen leeftijd,” antwoordde de Dood.
    “Hoe kan je nu geen leeftijd hebben?”
    “Een leeftijd is het aantal jaren dat verstreken is sinds je geboorte,” legde de Dood uit. “Ik ben niet geboren. Ik ben levend noch dood. Ik Ben gewoon.”
    De jonge vrouw stond op van het bed en liet de donsdeken van zich afglijden. De Dood volgde met zijn ogen al haar bewegingen. Een straal maanlicht die door een spleet in de gordijnen achter hem scheen, viel op haar lichaam. De korte nachtjapon die ze droeg verhulde nauwelijks haar prachtige vormen. Ze stapte langzaam naar hem toe.
    “Mag ik… mag ik je gezicht zien?”
    Voor het eerst aarzelde ze even.
    “Waarom?” vroeg de Dood.
    “Omdat ik nieuwsgierig ben naar de Dood.”
    “Een gevaarlijke nieuwsgierigheid.”
    Ze bleef hem echter vragend aankijken. Ze was niet bang. Hij knikte.
    Stap voor stap kwam ze nog dichter bij hem. Het maanlicht verlichtte nu haar gezicht en maakte gevoelens in hem wakker die hem onbekend waren. Langzaam deed ze de kap van zijn mantel naar achteren.
    “Waarom draag je een masker?” vroeg ze, terwijl haar vingertoppen zacht de randen van het witte masker beroerden.
    “Je mag het afnemen,” zei hij.
    Voorzichtig maakte ze het masker los van zijn gezicht. Het viel op de grond.
    “Je bent knap,” ze de jonge vrouw. “Hoor jij niet angstaanjagend te zijn?”
    “Voor wie bang is voor mij, zie ik er angstaanjagend uit,” zei de Dood. “Wie mij onbevreesd tegemoet treedt, kan niet bang worden door mijn uiterlijk. Het is jouw geest die mij in een menselijke vorm dwingt en daarom speelt mijn uiterlijk geen rol, alleen jouw gevoelens tegenover mij.”
    Ze streek met haar vingers door zijn zwarte, achterovergekamde haren. Toen nam ze zijn hoofd in haar handen en drukte haar lippen op de zijne. De Dood wist niet goed wat hem overkwam en bleef als versteend staan. Ze verbrak de kus en keek hem teleurgesteld aan.
    “Wat doe je?” vroeg hij.
    “Ik kus je.”
    “Je kan me niet kussen,” zei de Dood. “Je hoort iemand te kussen van wie je houdt.”
    “Ik hou van je,” zei Zoë.
    “Ik ben de Dood. Niemand houdt van mij.”
    “Toch wel. Tot hiertoe had ik steeds het gevoel dat er iets ontbrak in mijn leven. Alsof ik maar half was en een deel van mij steeds net buiten bereik was. Dat deel staat hier nu voor me. Ik heb me nog nooit zo compleet gevoeld. Ik hou van je.”
    Haar handen streelden de zware zwarte mantel die zijn volledige lichaam bedekte. Haar vingers vonden de knopen waarmee hij vastgemaakt was. Ze begon de mantel zorgvuldig los te maken.
    “Ik wil je,” zei ze en het verlangen in haar stem liet geen ruimte over voor twijfel over wat ze precies wilde.
    De Dood nam met zijn in zwartleren handschoenen gestoken handen de hare vast en hield haar tegen.
    “Ik weet niet of dit wel zo’n goed idee is,” zei hij weifelend met zijn droeve stem. “Ik heb dit nog nooit eerder gedaan.”
    “Ik ook niet,” zei de jonge vrouw. “Maar ik wil het doodgraag, hier en nu, met jou.”
    De Dood keek haar even verbaasd aan en schoot toen –voor de allereerste keer- in de lach. Zoë keek hem niet-begrijpend aan.
    “Dóódgraag,” grinnikte hij en ze lachte nu ook.
    Toen ze uitgelachen waren, staarden ze elkaar diep in de ogen. De Dood gaf zich over aan de nieuwe, stormachtige gevoelens die zijn lichaam overheersten en hij kuste haar hartstochtelijk. Haar handen gleden opnieuw naar zijn mantel en maakten de rest van de knopen los. Ze liet de mantel van hem afglijden. De Dood streelde teder door haar golvende roodblonde haren en volgde met zijn vingertoppen de lijn van haar hals. Ondanks het feit dat hij handschoenen droeg, leek hij toch de zachtheid van haar huid te kunnen voelen. Ze nam zijn handen en trok de handschoenen uit. Nu voelde hij de zachtheid van haar huid ook echt en het voelde nog beter dan hij zich had kunnen voorstellen. Hij kuste haar hals en zij begon zijn kleren los te maken, verlangen in haar ogen. Langzaam, ze hadden tenslotte de hele nacht.

    Een zonnestraal scheen door de opening in de gordijnen en beroerde het gezicht van de Dood. Hij werd wakker. Even wist hij niet waar hij was, maar een glimlach verscheen op zijn gezicht toen hij zich de voorbije nacht herinnerde. Hij streelde zacht de haren van de naakte jonge vrouw die met haar hoofd op zijn borstkas in zijn armen lag te slapen.
    “Ik hou van je, Zoë,” fluisterde hij en hij drukte teder een kus op haar hoofd. Ze knipperde met haar ogen en ook zij leek even totaal gedesoriënteerd te zijn.
    “Ik hoor je hart kloppen,” zei ze.
    “Volgens mij hoor ik helemaal geen hart te hebben,” zei de Dood.
    Ze tilde haar hoofd op en kuste hem lang en teder.
    “Ik denk dat ik maar eens moet gaan,” zei hij en zijn stem klonk droever dan gewoonlijk. Hij wilde helemaal niet weggaan, hij zou het liefst voor eeuwig zo blijven liggen. De plicht riep echter: er moesten nu eenmaal mensen sterven. Met tegenzin kwam hij overeind en begon zijn kleren terug aan te trekken.
    “Wanneer zie ik je weer?” vroeg Zoë.
    Ze zat op het bed met het donsdeken om haar heen geslagen, als een klein vogeltje dat alleen in het nest achterbleef.
    “Misschien…” begon de Dood aarzelend en zijn hart brak toen hij de rest van zijn woorden uitsprak. “Misschien is het beter als we elkaar niet meer zien.”
    Ze keek hem aan met in haar ogen een mengeling van woede, verdriet, angst.
    “Betekende de voorbije nacht dan niets voor jou?”
    “Integendeel,” zuchtte hij. “Het betekende net veel te veel. Ik wil helemaal niet weggaan, maar ik ben de Dood. Jij verdient een echte man, iemand die van je kan houden zoals je verdient. Ik wil dat je gelukkig bent en ik kan je niet gelukkig maken.”
    “Geen enkele man kan echter voor mij zijn dan jij,” zei ze beslist, vechtend tegen de tranen in haar ogen. “Jij bent de enige die ik ooit kan liefhebben. Ik wil geen andere man dan jij.”
    De Dood sloeg zijn ogen neer. Hij wilde niet dat ze de pijn erin zag. Hij trok de kap van zijn mantel over zijn hoofd en verdween.

    “Je vergat je masker,” zei ze toonloos toen hij die avond in haar kamer verscheen. Ze zat in kleermakerszit op haar bed, met het masker in haar handen.
    De Dood knikte.
    “Ik… ik heb je gemist,” zei hij schor.
    Ze keek op en hij zag hoe een sprankje hoop in haar ogen verscheen. Hij nam het masker uit haar handen en legde het op het nachtkastje.
    “Ik hou van je,” zei hij. “Maar ik begrijp het als jij me niet meer wilt.”
    Ze sloeg haar armen om zijn hals en kuste hem.

    De volgende ochtend maakte hij zich voorzichtig los uit haar omhelzing om te vertrekken zonder haar wakker te maken. Hij keek nog even rond in de kamer om te zien of hij nog iets vergeten was, glimlachte even en verdween toen. De opkomende zon gaf het masker op het nachtkastje een oranje gloed.


    Laatst aangepast door Merdyff op wo 27 mei - 15:30; in totaal 3 keer bewerkt
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff di 13 jan - 2:49

    Thema 80: Verjaardag

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Waarschuwing: dit verhaal is niet serieus op te vatten! Oorspronkelijk geschreven voor een wedstrijd op een ander forum: opdracht was om een verjaardag te beschrijven vanuit een taart, slinger, ballon of iets dergelijks. Mijn eerste idee was een horrorverhaal te schrijven over een taart die 'vermoord' werd, maar iemand anders had al zoiets. Dit idee kwam ongeveer een uur voor de deadline. Ik heb het nu nagelezen en er nog een paar zinnen bijgezet om het lang genoeg te maken om hier te posten. Het is nog steeds geen goed verhaal of zo, maar ik vind het wel leuk en dus post ik het toch.

    Over een ballon met suïcidale neigingen...

    Hallo, mijn naam is Bart. Bart de ballon. Geen idee wie mij die naam gegeven heeft. Komaan, Bart de ballon, vreselijk toch, die alliteratie? Konden ze mij nu niet gewoon Dieter noemen, of Joachim, of desnoods… François? Maar nee, het moest zonodig Bart zijn. Bart de ballon, omdat dat zo mooi klinkt. Leuk hoor. Alsof het leven van een ballon niet al hard genoeg is. Het begint wanneer we met een stuk of honderd opeengepakt in een plastieken zakje zitten, waarin we nauwelijks kunnen ademhalen. Wanneer we er dan eindelijk uitgehaald worden, zouden we niets liever willen dan er terug inkruipen, want het wordt alleen maar erger. We worden in iemands mond gestoken en ze blazen lucht in ons, waardoor ons vel helemaal uitgerekt wordt en we vol speeksel komen te hangen. Stel je voor! En dit is nog maar wat er in het beste geval gebeurt. De pechvogels onder ons worden door één of andere kleuter uit de zak gehaald, die nog te klein is om ons op te blazen en een halve dag met ons in zijn mond rondloopt, tot we helemaal afgezabberd zijn. Uiteindelijk worden we dan ‘gered’ door de mama van de kleuter, die ons alsnog opblaast. In het worst case scenario zit er tussen de kleuter en de mama ook nog een verveelde tiener die niets beters te doen heeft dan ons op te blazen en dan de lucht uit ons te laten lopen, waarbij hij aan ons trekt waardoor er een afschuwelijk piepend geluid ontstaat, waarvan we barstende hoofdpijn krijgen. Dat was dus wat mij overkwam. Het was het verjaardagsfeestje van de kleuter. Sofietje was een klein meisje met twee blonde staartjes. Schattig, volgens iedereen die haar kende. De schrik van elke ballon. En om één of andere reden koos ze mij. Misschien was het toeval. Misschien hield ze van mijn gele kleur. Misschien was het lot tegen mij. Ik heb er geen idee van. Maar ze koos mij, liep uren met mij in haar mond rond, tot haar oudere broer Tom mij van haar afpakte om iedereen (en vooral mij) te irriteren met het geluid dat ik maak. Met een grote grijns op zijn gezicht die Sofietje in tranen deed uitbarsten. Uiteindelijk kwam hun mama tussen beiden en werd ik opgeblazen. Sofietje liep nog een tijdje met mij in haar kleine handjes door het huis, maar toen was het tijd voor de verjaardagstaart en kaarsjes uitblazen en zo en was ze mij vergeten. Een tijdje lag ik hulpeloos op de grond. Statische elektriciteit –zo ongeveer het vreselijkste dat er is voor een ballon- zorgde ervoor dat ik al snel vol stof en andere vuiligheid hing. Het feit dat ik nog steeds vol speeksel hing, werkte dat proces niet bepaald tegen, integendeel. Ik was het beu. Ik was het beu om het vreselijke leven van een ballon te leiden, terwijl ik mensen om me heen zag lachen en plezier maken. Beu. Beu. Beu. Als ik een mens was geweest, zou ik bij elk woord kwaad op de grond gestampt hebben, maar dat is nog zo iets verschrikkelijks aan een ballon zijn: je hebt geen benen. Er moest een einde aan al deze beproevingen komen. Ik moest er een eind aan maken. Ik had het al lang genoeg volgehouden. Het zou moed vergen om de ellende te beëindigen. Het zou een grote krachtinspanning vragen, maar het zou de moeite lonen. Voor het einde van mijn miserabele leventje was ik bereid alles te doen. Dus begon ik te rollen. In het begin ging het heel moeizaam, maar toen ik eenmaal in beweging was, ging het gemakkelijker. Ik zocht en vond een zuchtje wind dat me optilde en even zweefde ik door de lucht, gedragen door de kleine luchtverplaatsing. Een beetje bijsturen en ik kwam terecht waar ik wilde zijn. De kaarsjes van de verjaardagstaart schroeiden mijn huid tot opeens… BANG! Het was voorbij. Ik spatte in vele verschillende gele stukken uit elkaar. Dat was het einde van het ellendige leven van Bart de ballon.


    Laatst aangepast door Merdyff op ma 11 mei - 15:03; in totaal 1 keer bewerkt
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff vr 30 jan - 15:56

    Thema 58: Rood

    Schrijfsels van Soetkin Button1Schrijfsels van Soetkin Button9

    Inspiratie voor deze one-shot komt uit het nummer 'A rush of blood to the head' van Coldplay. Ik heb het al een paar weken geleden geschreven en ik wil mij liever niet afvragen in wat voor bui ik toen was. XD Ik vind hem persoonlijk behoorlijk geslaagd, ik denk dat hij vrij goed de sfeer weergeeft die ik wilde bekomen.

    A Rush of Blood to the Head

    De laatste stralen van de ondergaande zon streelden de huizen van het dorpje in de vallei. De druilerige regen die de streek een hele week in zijn greep had gehad, had eindelijk plaats geruimd, maar de daken glommen nog van het nat en de plassen op de straten weerkaatsten de rode gloed van de laatste zonnestralen.
    Rood, de kleur van de haat, volgens de man die van op één van de heuvelruggen die het dorp insloten al een hele poos onbeweeglijk stond toe te kijken. Hij was er verschenen toen de regen was opgehouden en sindsdien had hij nog niet bewogen. Hij was niet uit het dorp afkomstig en was er ook niet naar op weg. Nog niet. Voorlopig keek hij alleen maar.
    Niemand in het dorp had opgemerkt dat hij er was, daar was hij wel zeker van. Jarenlange training had ervoor gezorgd dat hij zich zo goed als onzichtbaar kon maken als hij dat wilde. Onopvallendheid was één van zijn grootste troeven.
    Zijn onberispelijke kakigroene uniform had elke toevallige voorbijganger in één oogopslag verteld wat het beroep was van de onbeweeglijke man; de eretekens en decoraties die zorgvuldig op zijn borst gespeld waren, toonden meteen dat hij niet de minste was. Maar uiteraard kwam er niemand langs. De generaal had zijn plaats zorgvuldig uitgekozen. Het machinegeweer dat losjes over zijn schouder hing, had misschien paniek kunnen veroorzaken en dat wilde hij niet. Nog niet. Voorlopig keek hij alleen maar. Wachtend op het juiste moment.
    Hij had geduld. Ook dat was iets wat al die jaren in het leger hem geleerd hadden. Hij wachtte al jaren op dit moment, een paar uurtjes langer maakten nu niet meer uit. Hij zou wachten op het moment waarop de waakzaamheid in het legerkamp van het dorp het zwakst zou zijn. Dan pas zou hij, gedekt door absolute duisternis, afdalen naar het dorp. Geen straaltje maanlicht zou hem kunnen verraden, ook daar had hij rekening mee gehouden. De nacht die hij had uitgekozen was er één van nieuwe maan.
    Op zijn geharde gezicht was geen enkele emotie zichtbaar, maar inwendig grijnsde hij toen in zijn gedachten de rode gloed die de ondergaande zon aan het dorp gaf overging in de rode gloed van vuur. Vlammen die verlangend om zich heen likten en al snel het hele dorp en vooral de legerbasis waar het vuur zou ontstaan, in lichterlaaie zouden zetten. De hemel zou rood kleuren terwijl hij tussen de afbrokkelende muren stond en toekeek hoe het dorp langzaam tot as werd herleid. As was ook alles wat er nu van haar overbleef.
    Rood, de kleur van zijn wraak.
    En dan, als het vuur geblust was en er enkel nog smeulende resten van de huizen overbleven, zou hij het machinegeweer aanleggen en iedereen die binnen zijn bereik kwam neermaaien. Bloed zou de zwartgeblakerde straten rood kleuren. Het bloed van zijn slachtoffers, maar ongetwijfeld uiteindelijk ook zijn bloed. Hij droeg dan wel een kogelwerende vest onder zijn uniform, maar dat zou het onvermijdelijke einde slechts vertragen. Ondanks het feit dat de oorlog officieel al jaren voorbij was, wist hij dat er nog genoeg wapens in het kamp zouden zijn om hem te stoppen en nog voldoende mensen die deze wapens konden hanteren. Hij was niet bang voor de dood. Hij had altijd geweten dat deze nacht voor hem een eindpunt zou zijn.
    In een moment van zwakte doorbrak hij zijn bewegingsloosheid en wreef hij met zijn hand door zijn korte haren. Ooit was hij blond geweest, maar een leger van grijze haren was steeds verder opgetrokken en de blonde haren hadden uiteindelijk de strijd moeten opgeven.
    Rood was ook de kleur van de liefde.
    Zijn liefde voor haar was oneindig groot geweest. Nooit had hij nog iemand ontmoet die de vergelijking met haar enigszins aankon. Na haar had hij niet meer liefgehad. Hij hoorde soms het verwijt dat zijn hart van steen was en dat was waar. Maar dat was niet altijd zo geweest. Er was een tijd geweest dat één persoon ervoor kon zorgen dat het sneller ging kloppen, dat het zijn bloed sneller deed stromen en een warm gevoel over zijn hele lichaam deed verspreiden door alleen maar in zijn buurt te zijn. Vijfentwintig lange jaren hadden het beeld van haar verminkte lichaam niet van zijn netvlies kunnen wegvagen. En vannacht zouden de monsters die haar gefolterd en vermoord hadden boeten voor wat ze hadden gedaan. Samen met iedereen die zich in het dorp bevond. De nacht van zijn wraak was aangebroken. Vijfentwintig jaar had hij gewacht, maar over een paar uur zou het voorgoed voorbij zijn.
    Op het moment dat de allerlaatste rode zonnestraal achter de horizon verdween, drong het met een schok tot hem door. Eén flits van verblindend inzicht. Zijn wraak zou haar niet terugbrengen. De haat die jarenlang zijn enige emotie was geweest, verbleekte met de afwezigheid van het zonlicht. Wraak was zijn enige geloof geweest, maar hij zag nu dat hij tot de verkeerde god had gebeden. Alles wat hij in zijn leven gedaan had sinds die verschrikkelijke dag, had hem naar dit punt geleid en nu hij hier stond, zag hij dat hij verdwaald was. Zijn strijd was onzinnig. Hij had niets over dat het waard was om voor te vechten.
    Het feit dat hij had gezworen om wraak te nemen, was wat hem al die jaren op de been had gehouden en nu stortte hij in elkaar. Hij liet zich op zijn knieën zakken, verborg zijn hoofd in zijn handen en begon hartverscheurend te huilen. Omdat hij eindelijk besefte dat ze nooit meer terug kwam. Om het monster dat hij zelf geworden was.
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff do 14 mei - 1:52

    Thema 56: Planeet

    Schrijfsels van Soetkin Button2Schrijfsels van Soetkin Button7

    Mijn eerste poging tot het schrijven van Science Fiction. Of het geslaagd is of niet, laat ik aan jullie over om te beoordelen. Ik vond het in elk geval leuk om te doen. De u in de naam van de planeet en in de titel is trouwens een Griekse upsilon, maar die kan ik niet typen op het forum.

    u Ori d

    “Kapitein, ik denk dat ik iets gevonden heb!”
    Kapitein Xoran stond in enkele passen bij Lycath, die probeerde een voorwerp uit een ondiepe rotsspleet te vissen.
    “Wat is het?” vroeg Solverana, die ook nieuwsgierig dichterbij was gekomen.
    “Wacht even, het zit vast,” was Lycaths antwoord.
    “Laat me je helpen,” zei Ast, die naast Lycath neerknielde. Samen slaagden de twee jonge mannen erin om het voorwerp van tussen de rotsen te halen.
    “Het is hun camera,” zei Lycath, terwijl hij het voorwerp aan Xoran overhandigde.
    “Hij lijkt niet beschadigd,” zei de kapitein en hij drukte op de startknop.
    Het hologram van een jonge vrouw verscheen tussen de drie mannen en de vrouw. De vrouw van het hologram was zevenentwintig. Donkerbruin haar in een vlecht. Bruine ogen. Een knap gezicht. Nelia.

    “11 mei 2371. Tamez en ik zijn vandaag op de planeet u Ori d aangekomen. Onze luchtsamenstellingsmeter heeft bevestigd wat we reeds vermoedden door eerder onderzoek. De luchtsamenstelling van deze planeet is zeer vergelijkbaar met die van onze aarde. We kunnen daardoor gewoon ademen, zonder zuurstofmasker of iets dergelijks. Aangezien het al avond is, zullen we de nacht doorbrengen in ons ruimteschip. Vanaf morgen zullen we vertrekken op onze expeditie om de planeet te verkennen, op zoek naar leven.”

    Het beeld flikkerde even. De jonge vrouw verdween en maakte plaats voor een man. Eenendertig. Kort, blond haar. Blauwe ogen. Tamez.

    “12 mei 2371. Nelia en ik hebben vandaag een kleine twintig kilometer afgelegd. Onze tocht vorderde moeizaam. We bevinden ons midden in een rotsachtig gebied. De rotsen hebben een groenachtige kleur door de verschillende ertsen, ertsen die op aarde niet voorkomen. We moeten voortdurend klimmen en klauteren omdat er geen pad is. Als er leven op deze planeet is, heeft men zich in elk geval niet beziggehouden met het aanleggen van een weg door dit onherbergzame gebied.
    De temperatuur is moordend. Tussen de 305 en de 310 Kelvin en amper een plekje schaduw. De stralen van de ster Thabit branden op onze huid.
    Hier en daar hebben we sporen van korstmossen ontdekt van een soort die op aarde niet voorkomt. Dat is voorlopig de enige levensvorm die we gezien hebben. Dit hele gebied baadt in een desolate sfeer. Hopelijk geraken we er snel door. Vanuit de lucht zagen we in elk geval verschillende kleuren van bodem, dus we koesteren de hoop dat niet de hele planeet bestaat uit deze groene rotsformaties.”

    Opnieuw een flikkering. Tamez verdween. Nelia verscheen. Blijkbaar hadden ze elk om beurt het logboek ingesproken.

    “13 mei 2371. Tamez en ik worden stilaan allebei vreselijk moe. Onze biologische klok is volledig ontregeld, aangezien een dag op u Ori d slechts een kleine tweeëntwintig uur duurt. Wat ook wil zeggen dat de data die we opgeven in dit logboek nu wel nog kloppen, maar over een paar weken niet meer zullen overeen komen met de aardse tijd.
    Vandaag verliep ongeveer net hetzelfde als gisteren. We hebben weer ongeveer twintig kilometer afgelegd over een gelijkaardig landschap. Tamez zal morgen wel meer over de omgeving vertellen; hij is beter in het beschrijven van zulke dingen.”

    “Kan je even wachten?” vroeg Solverana. “Dan laat ik Guandor en Brunsi weten dat we iets gevonden hebben.”
    De kapitein knikte en drukte op pauze. Guandor en Brunsi waren bij het ruimteschip gebleven om ervoor te zorgen dat daar niets mee gebeurde. Hij keek toe hoe Solverana in de portofoon tegen één van hen sprak.
    “Alles is in orde daar,” zei ze nadat ze het korte gesprek beëindigd had.
    Xoran drukte opnieuw op ‘play’ en een hologram van Tamez verscheen.

    “14 mei 2371. Vandaag hebben we ons kamp voor de nacht opgeslagen bij een klein riviertje. Ik hoor het water hier vlakbij over de nog steeds groene rotsen klateren. Het water is helder en ziet er drinkbaar uit, maar Nelia gaat de chemische samenstelling morgen grondig onderzoeken vooraleer we er onze watervoorraad mee aanvullen. Vissen of andere waterdieren hebben we nog niet gezien en ook geen waterplantjes, maar we gaan morgen de loop van het water volgen zodat we het verder kunnen onderzoeken op de aanwezigheid van eventueel leven. Dat is uiteraard mijn taak als bioloog. De korstmossen die we eerder gezien hebben stemmen mij in elk geval hoopvol om ook in het water plantjes of diertjes aan te treffen.”

    “Zou hij iets gevonden hebben?” vroeg Ast.
    “Shht,” siste Solverana. “Als je zwijgt en luistert kom je dat snel genoeg te weten.”
    Het beeld van Tamez maakte opnieuw plaats voor dat van Nelia.

    “15 mei 2371. De samenstelling van het water van de rivier verschilt helemaal niet zoveel van de samenstelling van water op aarde, net zoals het geval was met de lucht. Het nitraatgehalte is een beetje aan de hoge kant, dus gaan we voorlopig voor alle zekerheid ons eigen water drinken, maar in nood kunnen we het dus wel gebruiken.
    Tamez is vandaag al een hele tijd enorm prikkelbaar. Hij zegt dat hij het gevoel heeft dat we gevolgd worden sinds we bij de rivier aangekomen zijn. Ik heb nog helemaal niets gemerkt, maar toen ik hem zei dat hij het zich maar inbeeldde, werd hij kwaad. Dat verbaasde mij, aangezien hij normaal helemaal geen opvliegend karakter heeft. Ik hoop dat hij morgen een of andere buitenaardse vis in de rivier ontdekt, dat zal hem in een betere stemming brengen. Voorlopig heeft hij nog niets gevonden, wat waarschijnlijk voor een deel zijn slechte humeur verklaart.”

    “Gevolgd?” vroeg Lycath verbaasd. “Wie zou hen hier nu kunnen volgen? Er is hier helemaal niemand.”
    “Ik ben het eens met Nelia,” zei Ast. “Zijn verbeelding slaat op hol.”
    Solverana knikte instemmend.
    “Paranoia,” mompelde ze.
    Kapitein Xoran staarde bedachtzaam voor zich uit en zei niets.
    Het hologrambeeld van Tamez dat het volgende moment verscheen, keek bezorgd.

    “16 mei 2371. Toen we deze ochtend wakker werden, was onze raketschijf en nog wat andere elektronica, waaronder alles van communicatieapparatuur, verdwenen. Nelia werd in eerste instantie kwaad op mij, ze dacht dat ik de spullen verstopt had om een grap uit te halen. Pas toen ik zwoer dat ik van niets wist en ook zij verklaarde dat ze er niets mee te maken had, drong de ernst van de situatie tot ons door. Zonder de raketschijf kan ons ruimtetuig niet vliegen en kunnen we deze planeet met andere woorden niet verlaten. Voorlopig kunnen we hier nog wel een tijdje overleven, onze voedselvoorraad is nog voldoende groot, maar eens zal die opraken, tenzij we hier eetbare planten of dieren vinden. En zelfs als we hier voedsel vinden, lijkt het ons geen geweldig vooruitzicht om hier voor eeuwig te blijven. We hebben besloten om onze missie verder te zetten in de hoop de raketschijf terug te vinden. En anders zal er misschien een reddingsteam gestuurd worden om ons te zoeken, aangezien we niets meer van ons kunnen laten horen. Ik wilde eerst gewoon blijven op de plek waar we zijn, maar Nelia overtuigde me ervan om gewoon verder te gaan. Sowieso zou onze missie anders zinloos zijn en als we voedsel willen vinden, moeten we ook wel verder gaan.
    Wat mij het meest angst aanjaagt is hoe onze spullen konden verdwijnen. Ik ben er honderd procent zeker van dat we ze hadden opgeborgen volgens alle veiligheidsvoorschriften. Het kan bijna niet anders dan dat ze gestolen zijn, maar door wie of door wat? Geen van ons tweeën heeft vannacht ook maar iets gehoord. Er zijn geen sporen te vinden in de buurt van onze tent op onze eigen voetafdrukken na. Het lijkt wel alsof de raketschijf en de rest zomaar in rook is opgegaan, maar dat is natuurlijk onmogelijk.
    Ik heb ook nog steeds het gevoel gevolgd te worden. Nelia lacht met mij. Ze zegt dat ik paranoïde wordt, dat het gewoon mijn verbeelding is die op hol slaat door de vreemde omgeving. Ik wilde dat ik haar kon geloven. Er is geen enkel teken dat er op wijst dat er nog iemand op deze planeet is buiten ons, maar toch raak ik het gevoel niet kwijt. Het is heel sterk en het verbaast me dat Nelia het niet voelt.
    Brr, Thabit, de ster van dit planetenstelsel verdwijnt op dit moment langzaam achter de horizon en dat zorgt voor een hoop spookachtige schaduwen tussen de groene rotsen. Dit is werkelijk het akeligste moment van de dag. Ik was er stilaan aan gewend geraakt, maar met de gebeurtenissen van de vorige nacht in gedachten, voel ik mij niets op mijn gemak hier.”

    “Is dat de dag dat wij contact met hen verloren?” vroeg Lycath.
    Xoran knikte. Vanaf 16 mei hadden ze niets meer van Nelia en Tamez gehoord. En aangezien ze volgens de voorschriften elke dag verslag moesten uitbrengen, was men beginnen te vrezen dat er iets gebeurd was. Toen er een paar dagen later nog geen teken van leven was, had men een zeskoppig reddingsteam, onder leiding van kapitein Xoran, die veel ervaring had met het thuisbrengen van verloren ontdekkingsreizigers en wetenschappers, naar u Ori d gestuurd. Een routineklus, had hij gedacht.

    “17 mei 2371. Het was een vreselijke dag vandaag. We hebben geen van beiden een oog dichtgedaan vannacht, bang dat de mysterieuze dief zou terugkeren. Met als gevolg dat we allebei doodmoe zijn en daardoor een rothumeur hebben. Deze expeditie vergt mentaal veel meer van ons dat we ons ooit hadden kunnen inbeelden. Tamez’ achtervolgingswaanzin was voldoende om deze middag voor een slaande ruzie te zorgen en sindsdien hebben we geen vriendelijk woord meer tegen elkaar gezegd.
    Na de middag bereikten we een waterval. Als we niet zo moe en slecht gezind geweest waren, hadden we waarschijnlijk van het uitzicht genoten, maar nu hadden we er amper aandacht voor. Het enige wat ons interesseerde was of er snel een einde zou komen aan deze groene rotsenwereld. Probleem was dat onze verrekijkers ondertussen ook op onverklaarbare wijze verdwenen zijn en dat we daardoor niet erg ver konden zien. We zagen een hoop groen, maar of dat plantengroei was of meer groene rotsen konden we niet zeggen.
    Het verval van de waterval was in totaal een 150 à 200 meter, in drie grote stappen. Dit is een ruwe schatting, zonder onze meetapparatuur is de precieze hoogte onmogelijk te bepalen. De afdaling langs de waterval verliep moeilijk. Tamez sloeg op een bepaald moment zijn voet om en zijn enkel is licht verstuikt. Hij klaagt niet, maar ik zie dat hij pijn heeft bij elke stap. Hij is alleen te koppig om iets tegen mij te zeggen.”

    “163 meter,” zei Ast.
    De anderen keken hem vragend aan.
    “De waterval,” mompelde hij, een beetje beschaamd omdat hij wist dat die informatie er op dit moment helemaal niet toe deed. “Ze was 163 meter hoog.”

    “18 mei 2371. Nelia is verdwenen! Toen ik vanmorgen wakker werd, was ze er niet meer. Ik dacht eerst dat ze gewoon een eindje gaan wandelen was. Na onze ruzie van gisteren verbaasde het me niet echt dat ze even niet op mijn gezicht wilde zien. Ik wachtte dus eerst gewoon af tot ze vanzelf terug zou komen. Ik wilde haar niet meteen gaan zoeken, zodat ze tijd had om even alleen te zijn. Maar toen ze een half uur later nog niet terug was, werd ik echt ongerust. Ze zou nooit alleen verder gaan, hoe kwaad we ook op elkaar waren gisteren, dus moet er iets gebeurd zijn. Ik heb haar naam geschreeuwd tot mijn keel er schor van was, zonder antwoord. Ik ben haar gaan zoeken, zonder resultaat. En door mijn stomme verstuikte enkel die verdomd veel pijn doet, ga ik veel minder snel vooruit dan ik zou willen. Ik weet echt niet wat ik moet doen. Uiteraard wil ik Nelia terugvinden, maar ik heb er geen idee van waar ik moet beginnen te zoeken. Is ze ontvoerd door bewoners van deze planeet? Maar dat kan niet, we hebben nog helemaal niemand gezien, nog geen insect. Tenzij deze ‘u Ori d-anen’ zich onzichtbaar kunnen maken en zich geluidloos kunnen voortbewegen, zonder ook maar iets van sporen na te laten. Maar dat is onmogelijk, toch? Hoewel, Nelia’s verdwijning en de verdwijning van een deel van onze spullen eerder leek óók onmogelijk. Ik weet niet meer wat ik moet geloven. Is het nodig om te vertellen dat ik nog steeds het gevoel heb in de gaten gehouden te worden? Ik doe mijn best om niet in paniek te raken, maar ik ben echt bang. Langs de ene kant hoop ik dat ze mij ook komen ontvoeren, als ik daardoor weer bij Nelia terechtkom, langs de andere kant weet ik niet eens of ze nog wel in leven is. Ik vrees voor het ergste en ik vrees dat dat ergste ook voor mij niet lang op zich zal laten wachten. Ik vrees het vallen van de avond.”

    Ast, Lycath, Solverana en Xoran keken elkaar ongemakkelijk aan. Ze wisten niet wat ze moesten denken van Tamez’ boodschap. Het enige wat ze zeker wisten was dat dit geen routineklus meer was.
    Het beeld flikkerde. Tamez verscheen opnieuw en het was duidelijk dat het nu donker was buiten. Hij fluisterde, maar het was onmogelijk om de paniek in zijn stem niet op te merken.

    “Ze zijn hier. Ik weet het zeker. Ik zie hen niet, maar ik voel hun aanwezigheid. Ik…”

    Het laatste wat te zien was, was een beeld van ronddraaiende, groene rotsen op het moment dat de camera uit Tamez hand was gevlogen en in de rotsspleet was terechtgekomen. Een flikkering van het beeld en toen niets meer.
    De vier reddingsmensen keken elkaar geschokt aan.
    “Wat… Wat wás dat?” vroeg Lycath schor.
    “Er was helemaal niets te zien, geen aliens of wat dan ook,” zei Ast aarzelend. “Alleen Tamez en de rotsen.”
    Xoran zweeg. Hij had in zijn hele carrière nog nooit iets als dit meegemaakt.
    Solverana’s portofoon verstoorde de ongemakkelijke stilte met een enkel piepje. De anderen zagen hoe ze bleek wegtrok terwijl ze luisterde.
    “Dat… Dat was Guandor,” zei ze uiteindelijk ontredderd. “Hij… Hij zegt dat… Brunsi… Ze is verdwenen.”
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff do 28 mei - 20:15

    Thema 68: Studie

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Ik was de thema's aan het bekijken en toen ik zag dat er een thema Studie was, leek het vanzelfsprekend dat dit het juiste moment was om daarover een one-shot te schrijven. Inspiratie liet niet lang op zich wachten. Niet mijn beste one-shot, maar hij mag er wel zijn, denk ik. Voor de Nederlanders: een fluostift is een markeerstift.

    Aan een medestudent

    Lege plastieken flessen van water verspreid over de vloer, die dringend moet geveegd worden. Overal slordige stapels van ringmappen, schoolboeken en losse bladeren. Een constructie van fluostiften die je zopas gebouwd hebt op je bureau. In het midden van de chaos: jij. Gebogen over je cursus Fysiologie van de ademhaling.
    Een diepe zucht verlaat je longen. Voor de zoveelste keer ga je op zoek naar een andere houding op je bureaustoel. Het is zinloos. Het lijkt wel alsof je alle houdingen die anatomisch mogelijk zijn al hebt uitgeprobeerd. Geen enkele is echt comfortabel.
    Een geluid trekt je aandacht. Je werpt een blik door het raam en vervloekt de buurman die net nu zijn gras begint af te maaien. Het geluid van de grasmaaier zou je anders nauwelijks opmerken, maar nu lijkt het onmogelijk om verder te studeren met die pokkenherrie. Gras afmaaien zou verboden moeten zijn tussen pakweg vijfentwintig mei en vijfentwintig juni.
    Je draait verveeld een rondje op je bureaustoel. En eentje in de andere richting. Dan zet je je muziek een beetje luider om de geluiden van buiten te overstemmen. Je weet dat je eigenlijk beter kan leren zonder muziek, maar dat wil je niet aan jezelf toegeven.
    Snel kijk je of je misschien nieuwe e-mails hebt. Dat zou een goede reden zijn om even afgeleid te zijn. Je hebt pech: geen nieuwe e-mails sinds de vorige keer dat je checkte, negen minuten geleden.
    Een nieuwe zucht wanneer je beseft dat je gele fluostift onderaan in je fluostiftenconstructie zit. Voorzichtig probeer je hem te nemen zonder de hele constructie te laten instorten, als in een spelletje Jenga, maar het hele bouwsel stuikt al gauw in elkaar.
    Voor je de tekst begint te fluoresceren, neem je nog een mini-Bounty. Het papiertje komt naast de vuilbak onder je bureau terecht. Je bukt je niet om het op te rapen. Er liggen er al meerdere.
    Met een dosis verse vastberadenheid om je deze keer niet te laten afleiden en je fluostift in de aanslag, begin je uiteindelijk je cursus verder door te nemen. Een halve pagina verder is je vastberadenheid alweer op. Je telt de bladzijden die je nog resteren van dit hoofdstuk en berekent hoe lang je er nog gaat over doen aan de snelheid waarmee je nu bezig bent. Je zucht om de uitkomst van je rekensom. Nog veel te lang.
    Met een vulpotlood maak je afwezig tekeningetjes in de marge van je cursus. Een schaap. Nog een schaap. Een haai. Een wesp. Een koe. Je maakt zonnetjes van de gaatjes in het blad en kleurt alle o’s van de titel in. Dan besef je dat je al zeker een kwartier naar dit ene blad zit te staren en begin je toch maar weer te studeren.
    Een typfout brengt je in de verleiding om de hele boel uit het raam te smijten, maar eindelijk kan je dan toch je blad omdraaien. Je neemt je voor om over dit blad minder lang te doen, maar al gauw zit je toch weer voor je uit te staren. De wereld buiten ziet er zo aantrekkelijk uit nu jij gevangen zit achter je cursus.
    Maar weet je wat? Je bent niet alleen. De bladzijden van mijn cursus staan al vol met getekende sterretjes en het spannendste wat mij vandaag overkwam, was dat mijn balpen plots zoek was, terwijl ik er het moment ervoor nog mee aan het schrijven was. Ik weet hoe je je voelt, want ik voel hetzelfde. En… als je zin hebt om eens even te ontsnappen, als je even met iemand een babbeltje wilt slaan of misschien ’s avonds eens iets wil gaan drinken, dan hoef je me maar te bellen.


    Laatst aangepast door Merdyff op wo 10 jun - 22:47; in totaal 1 keer bewerkt
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff wo 10 jun - 22:43

    Thema 6: Begin

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Ik heb examens en dan heb ik altijd massa's inspiratie. Deze one-shot is denk ik mijn eerste min of meer fantasy-verhaal, dat zich afspeelt in een zelfverzonnen wereld. Volgens de regels mag ik tien one-shots schrijven die zich in deze wereld afspelen en al denk ik niet dat het er zo veel zullen zijn, het zal waarschijnlijk niet bij deze ene blijven. Op dit moment heb ik ideeën voor zo'n vijf à zes one-shots die zich in deze wereld afspelen, one-shots die normaalgezien apart te lezen zullen zijn, maar samen één groter verhaal zullen opbouwen. Op die manier zal ik proberen om de term 'one-shot' zo veel mogelijk volgens de letterlijke betekenis van het woord te gebruiken, namelijk de beschrijving van één scène (of toch zeker een beperkt aantal scènes). Chronologisch gezien zal dit niet de eerste one-shot zijn, maar hij is de eerste omdat erin verteld wordt hoe het allemaal begon.
    Bah, veel te lange inleiding, ik hoop maar dat ik nu niet al te hoge verwachtingen geschept heb. In elk geval veel plezier met lezen, en ik krijg heel graag reactie op mijn one-shots, al was het maar één zinnetje waarin je zegt dat je het gelezen hebt.


    Zonsondergang

    De zon naderde steeds dichter de horizon waarachter ze over een uur of twee zou verdwijnen. Roderik, de Stadhouder van Coronach, wist dat met de zon vanavond ook zijn laatste hoop zou verdwijnen. Hoop op een nieuw begin. Hoop op een toekomst voor het koninkrijk Sylderalm, een toekomst waarin een einde gemaakt werd aan het lijden van het volk, in plaats van een toekomst met steeds hogere belastingen en steeds zwaardere straffen voor wie niet kon betalen.
    “Nog steeds geen teken van hem,” zei de kapitein van de wacht, die bij de grote stadspoort stond, nog voor hij voor de zoveelste keer die dag dezelfde vraag kon stellen.
    “Hij komt wel,” zei Roderik, maar hij was er zelf steeds minder van overtuigd. Zoveel kon gebeurd zijn waardoor hij hier niet kon zijn.
    Op de terugweg door het kleine stadje dat binnen de muren van de burcht gevestigd was, ving hij flarden van gesprekken van de inwoners op. Allemaal hadden ze het over de persoon die verwacht werd en allemaal vroegen ze zich hardop af wat de reden kon zijn van zijn afwezigheid. Een aantal dorpelingen boog naar Roderik toen hij voorbij kwam. Hij deed zijn best om hen net zo vriendelijk als anders te begroeten, maar hij kon zijn onrust onmogelijk verbergen.
    “Heer Roderik, hoe gaat het met uw echtgenote?” vroeg een vrouw die water uit de waterput op het dorpsplein aan het halen was.
    “Goed Margaret, dank je,” antwoordde hij verstrooid.
    Het stadje was even bedrijvig als normaal, maar toch voelde het anders. Er hing een haast tastbare spanning in de lucht. Het leven ging zijn gewone gangetje, maar iedereen in het dorp, zelfs de kleine kinderen die tussen het volk doorliepen en tikkertje speelden, wisten dat vanaf morgen niets meer hetzelfde zou zijn. Beter of slechter, dat viel nog af te wachten, maar zeker anders.
    Toen hij bij de ingang van het woongedeelte van de burcht kwam, merkte hij een groepje bedelaars op die bij elkaar tegen een muurtje zaten. Drie mannen, een vrouw en een meisje van een jaar of zeven. De vrouw schatte hij ongeveer zo oud als zijn vrouw, misschien nog een beetje ouder. Een jaar of vijfenveertig. De mannen waren duidelijk ouder dan hijzelf, en hij naderde toch al de vijftig. De oudste van hen kon wel tachtig zijn. Het meisje kwam naar hem toe en stak haar hand uit. Afwezig legde hij een zilverstuk op haar handpalm. Het meisje glimlachte dankbaar en liep toen terug naar de andere vier.
    “Zijn zij hier al lang?” vroeg hij aan de hoefsmid van het dorp, die net voorbijkwam.
    “Een dag of twee, misschien drie, Heer Roderik,” antwoordde de man.
    “Vallen ze iemand lastig?”
    De smid schudde zijn hoofd.
    “Voor zover ik weet niet.”
    “Oké,” zei Roderik. “Laat mij iets weten als er problemen zouden zijn.”
    De smid knikte en vervolgde zijn weg.
    Als Stadhouder was Roderik verantwoordelijk voor alles wat er in het stadje gebeurde. Vreemdelingen waren welkom, ook bedelaars, maar als ze de rust verstoorden, was het zijn taak om in te grijpen. Het gebeurde zelden en ook nu was het blijkbaar niet nodig.
    Hij ging het woongedeelte van de burcht binnen, zijn woning als Stadhouder. Amelia, zijn vrouw, keek hem vragend aan toen ze hem zag, maar hij schudde bedrukt zijn hoofd. Ze hoefden niets te zeggen; ze begrepen elkaar ook zonder woorden. Op dit moment wilden ze allebei geloven dat tot zolang de zonnestralen nog door het kleine raam in de dikke stenen muren van de burcht vielen, alle hoop nog niet verloren was. En allebei vreesden ze dat ze tevergeefs hoopten, dat ze hem nooit meer terug zouden zien.
    De zon vervolgde langzaam haar weg langs de hemel en Roderik kon niet langer stil blijven zitten. Hij werd met de minuut rustelozer. Uiteindelijk beklom hij de wenteltrap naar het dak van de hoogste toren van de burcht, vanwaar hij een uitzicht had over de hele omgeving.
    “Waarom wordt u gekweld door zorgen, Heer Stadhouder?” hoorden hij plots een stem achter zich zeggen. Hij schrok en draaide zich snel om in de richting van het geluid. Hij herkende de oudste man van het groepje bedelaars dat hij net nog gezien had.
    “Het spijt me, ik wilde u niet laten schrikken,” zei de man.
    “Hoe komt u hier?” vroeg de Stadhouder.
    “Langs de trap,” zei de oude man. “Hoe anders?”
    “Het spijt me. Ik bedoelde… Ik wil u niet beledigen, maar… Op uw leeftijd?” zei de Stadhouder aarzelend.
    “Onderschat nooit de kracht van een oude man,” zei de bedelaar en hij grijnsde een aantal scheve rotte tanden bloot.
    Roderik nam nu de tijd om hem wat beter te bekijken. Hij leek nog ouder dan hij hem daarnet op de markt geschat had. De vaalbleke huid van zijn gezicht was helemaal gerimpeld en zijn blauwgrijze ogen waren flets van kleur en waterig. Hij was volledig gehuld in een donkergroene, versleten kapmantel. Een aantal onverzorgde slierten grijs haar kwamen van onder de kap uit. Zijn rug was krom en hij leunde op een stok. Het leek onmogelijk dat de man zelf de trap van de toren had beklommen en toch stond hij hier voor zijn neus.
    “Wat doet u hier?” vroeg Roderik.
    “Hetzelfde als u,” was het antwoord. “Van het uitzicht genieten.”
    “Hm, ik kan niet echt zeggen dat ik van het uitzicht geniet,” zei Roderik. “Wat ik zie, bevalt mij helemaal niet.”
    “Hebben uw zorgen te maken met het leger daarbuiten?” vroeg de oude man.
    Roderik zuchtte. Hij wilde liever niet kijken naar de honderden in het zwart geklede soldaten, die een ring omheen de hele burcht gevormd hadden en er al meer dan een week voor zorgden dat niemand ongemerkt in of uit de stad kon.
    “Ja,” zei hij. “Maar dat is niet het belangrijkste. Ach, het is een lang verhaal.”
    “Ik moet nergens meer heen,” zei de bedelaar. “En ik hou van verhalen.”
    Roderik leunde tegen de borstwering van de toren en staarde naar de weg die tussen de velden doorliep.
    “Waar zal ik beginnen?” vroeg hij meer aan zichzelf dan aan de vreemdeling. “Ik weet niet eens of u de geschiedenis van dit rijk kent. Komt u van buiten of binnen de grenzen van Sylderalm?”
    “Ik kom van overal en nergens,” zei de oude man. “Begint u maar bij het begin.”
    “Het begin…” mompelde de Stadhouder. “Ik denk dat alles begon met de dood van de vorige koning, ongeveer zeventien jaar geleden. Hij stierf heel plots, een ziekte die zeer snel een fatale afloop kende. Sommigen zeggen dat hij vermoord werd, maar niemand heeft dat ooit kunnen bewijzen. Tijdens de regeerperiode van Koning Adalbrecht heerste er rust en vrede in het rijk. Hij was rechtvaardig en was geliefd en gerespecteerd door het volk. Na zijn dood bleef het rijk zonder leider achter.”
    “Had hij geen kinderen?”
    “Zijn enige zoon, de rechtmatige troonopvolger, was nog maar vier jaar oud en volgens de wetten van ons land kon hij pas koning worden op zijn eenentwintigste.”
    “Heeft het land dan al die jaren geen leider gehad?” vroeg de oude man verbaasd.
    “De Koning had een jongere broer, Adhemar,” zette Roderik zijn verhaal verder. “Adhemar is nu al zeventien jaar Regent. Hij is een hardvochtige man. Helemaal niet zoals zijn oudere broer. Het volk lijdt onder zijn bewind en dat lijkt hij nog leuk te vinden ook.”
    “Maar u zei net dat de Koning stierf toen de jonge Prins vier jaar oud was,” merkte de oude bedelaar op. “Als zijn oom nu zeventien jaar aan de macht is, wil dat toch zeggen dat de Prins dit jaar zijn eenentwintigste verjaardag viert? Dan is de ellende nu toch bijna voorbij?”
    “Was het maar zo eenvoudig,” zuchtte de Stadhouder. “Het probleem is dat Adhemar dat natuurlijk ook beseft heeft. Hij is niet van plan om zijn macht zomaar op te geven en hij zou heel graag ‘Koning’ voor zijn naam zetten, in plaats van ‘Regent’. Dat kan hij enkel als de Prins zou sterven zonder kinderen na te laten, of als de Prins om een of andere reden afstand doet van de troon.”
    “Maar dat gaat de Prins toch niet doen?”
    Roderik haalde wanhopig zijn schouders op.
    “Morgen is het de eenentwintigste verjaardag van de Prins. Dan kan hij gekroond worden tot koning, zijn vader opvolgen en de macht van zijn oom afnemen. Het Zwarte Leger hierbuiten? Dat is het leger van de Regent. Adhemar heeft verklaard dat wanneer Prins Edwin niet met zonsopgang op zijn verjaardag – morgen dus – in de stad is voor zijn kroning, dat wil zeggen dat hij afstand doet van zijn troon. En dan eist hij dat we van het kroningsfeest van de Prins zijn kroningsfeest maken.”
    De oude man leunde op zijn stok en staarde nadenkend voor zich uit.
    “Ik zie nog steeds het probleem niet,” zei hij uiteindelijk. “Tenzij…”
    “De Prins is hier niet,” zei de Stadhouder. “Niemand weet waar hij is. Niemand weet zelfs of hij nog wel in leven is. Koningin Eleonora stierf enkele maanden na haar echtgenoot, waardoor de jonge Prins een wees werd. Mijn vrouw en ik zorgden voor hem. Je moet weten dat Coronach de Stad van de Kroon is en de Stadhouder van Coronach is automatisch ook de Beschermer van de Kroon. Dit is de enige plaats in het rijk waar de Regent geen macht heeft. Wanneer er geen koning is, is het de Stadhouder die regeert over Coronach.”
    “Ik had al gemerkt dat de mensen in het dorp hier het beter hebben dan in andere dorpen waar mijn metgezellen en ik doorheen getrokken zijn,” merkte de bedelaar op.
    Roderik boog als teken van dankbaarheid voor het compliment.
    “Mijn invloed begint en eindigt bij de poorten van de stad, maar ik heb altijd geprobeerd om het voorbeeld van de oude Koning te volgen binnen de muren die mijn macht beperken.”
    “Laat ik u namens mijzelf en mijn metgezellen bedanken voor uw gastvrijheid,” zei de vreemdeling. “We hopen dat we nog een tijdje in de stad mogen verblijven.”
    “Ik vrees dat dat vanaf morgen niet meer van mij zal afhangen,” verzuchtte de Stadhouder.
    “Oh ja, de kroning,” zei de oude man. “Vergeef mij dat ik uw verhaal onderbrak. U voedde dus de jonge Prins op na de dood van zijn ouders?”
    “Ja, inderdaad. Mijn vrouw en ik hebben zelf geen kinderen en ik breidde mijn taak als Beschermer van de Kroon graag uit naar Beschermer van de Kroonprins. Gedurende bijna tien jaar kon hij hier onbezorgd opgroeien, maar toen overleefde hij maar net een poging om hem te vergiftigen.”
    Zijn toehoorder keek hem geschokt aan.
    “Zijn leven heeft aan een zijden draadje gehangen. Ik stelde uiteraard een onderzoek in naar de schuldige; het bleek een van mijn bedienden te zijn. Het heeft lang geduurd vooraleer hij mij durfde te vertellen dat hij in opdracht van Adhemar handelde.”
    Hij keek zwijgend naar het Zwarte Leger op de vlakte rond het kasteel. Daarbeneden ergens moest de Regent zijn. Comfortabel in zijn tent, met een beker wijn in zijn hand die hem door een mooie vrouw was aangereikt. Drank en mooie vrouwen, dat was ongeveer hoever de interesses van de Regent zich uitstrekten. Geld natuurlijk ook, om voor al zijn pleziertjes te betalen. En macht, om op een gemakkelijke manier aan het geld te komen, door de mensen van Sylderalm uit te buiten.
    “En toen?” vroeg de oude bedelaar.
    Roderik was zijn toehoorder even vergeten.
    “Toen wist ik dat de Prins hier niet langer veilig was. Wanneer hij voldoende hersteld was van de aanslag op zijn leven, stuurde ik hem de wijde wereld in, met de gedachte dat als de Regent hem niet kon vinden, hij hem ook onmogelijk kon doden. Ik denk dat het de moeilijkste beslissing was die ik ooit heb moeten nemen. Ik hield echt van die jongen. Mijn vrouw en ik beschouwden hem als onze eigen zoon. Hij was nog maar dertien toen hij moest leren op zijn eigen benen te staan. Vreselijk om zo jong te moeten ontdekken dat je eigen familie je naar het leven staat.”
    De oude man knikte begrijpend.
    “En sindsdien hebt u hem dus niet meer gezien?”
    Roderik schudde zijn hoofd.
    “Hij kan dood zijn,” zei hij. “Wat voor kans maakt een jongen van dertien nu op zijn eentje? Het enige wat ik zeker weet, is dat hij niet vermoord is door Adhemar of een van zijn aanhangers. Als de Regent zou weten dat de Prins dood is, zou hij nu wel al koning zijn. Er zijn alleen zoveel andere manieren waarop hij kan omgekomen zijn. Misschien wachten we al jaren op een illusie. Hoe langer hij wegblijft, hoe meer ik begin te vrezen dat het zo is. Als hij komt wanneer het nog licht is, kan ik hem misschien helpen. Ik heb een paar trouwe, dappere mannen klaarstaan om hem tegemoet te rijden, om hem te helpen door de vijandige linies van de Regent te breken. Maar als het donker wordt… Ik ben bang dat het voor Adhemar dan niet zo moeilijk zal zijn om zijn neef te onderscheppen en hem te vermoorden zonder dat iemand het ooit te weten komt. Hij is tot alles bereid om koning te worden.”
    “En hoe weet u zo zeker dat de Prins een betere koning zal zijn dat zijn oom?” vroeg de oude man. “Misschien is hij wel net zo wreed als hij.”
    “Nee,” zei Roderik resoluut, beledigd door de woorden van de vreemdeling. “Edwin was een goede jongen, de beste die ik ooit gekend heb. Als kleine jongen bezat hij al alle eigenschappen die een goede koning moet bezitten. Hij was oprecht, toegewijd, meelevend,… Ik ben er zeker van dat hij die eigenschappen nog steeds heeft. Als hij nog leeft tenminste…”
    “Een wijze man vertelde me ooit dat je nooit de hoop mag verliezen,” zei de bedelaar bemoedigend.
    “Dat zei ik zelf ook ooit tegen Prins Edwin,” vertelde de Stadhouder, terwijl hij toekeek hoe de laatste zonnestralen langzaam achter de horizon verdwenen. “Maar ik ben bang dat het nu echt te laat is. Ik ben bang dat we wanneer de zon morgen terug opkomt, Adhemar tot koning zullen moeten kronen.”
    Hij draaide zich om en liep met gebogen hoofd en afhangende schouders de wenteltrap van de toren af, de oude bedelaar alleen achterlatend.
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff za 25 jul - 17:49

    Thema 7: Begrip

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Geschreven op kamp in Kroatië. Nog niet helemaal tevreden over het einde, dus misschien pas ik dat wel nog een beetje aan.

    De oude man en het kleine jongetje

    Het kwik in de thermometer schommelde een beetje loom tussen de vierendertig en de zesendertig graden. De zon stond hoog aan de staalblauwe hemel en verschroeide de roodbruine aarde. Het geluid van krekels in het hoge dorre gras langs de kant van de weg zorgde er voor dat het nooit volledig stil was. De donkergroene bladeren aan de bomen waren stoffig, want het had al weken niet meer geregend. Planten en dieren snakten naar een druppel water. De geur van pijnbomen en droog gras vulde lucht.
    De oude man zag in een houten stoel voor het eierschelpkleurige huisje met het rode dak. Onbeweeglijk. In zijn ene hand een pijp, in de andere hand een rode vliegenmepper. Een golden retriever pup lag lui aan zijn voeten. Naast de man stond een houten tafeltje en daarnaast nog een houten stoel . Op het tafeltje stond een stenen kruik met twee glazen bij, alsof hij een gast verwachtte. De huid van de oude man was gebruind door de zon en verweerd door de wind. Zijn lange, grijsbruine baard deed hem er nog ouder uitzien dat hij in werkelijkheid was. Hij droeg een blauwe polo met openstaande kraag, een beige hoogwaterbroek en zijn voeten waren in sandalen gestoken. Het enige waarvoor hij nu en dan zijn bewegingsloosheid verbrak was om even aan zijn pijp te trekken. Dan blies hij kleine rookkringetjes uit. Al zijn bewegingen gingen uiterst langzaam.
    Het kleine jongetje aan de overkant van de weg keek hem nieuwsgierig aan. Het zicht van de oude man in de houten stoel voor het eierschelpkleurige huisje met het rode dak intrigeerde hem. Er waren zoveel dingen die hij aan de man zou willen vragen. Hij wilde weten of hij altijd al in dat huisje had gewoond. Hij zag er in elk geval uit alsof zijn wortels diep in dit stukje gebarsten Kroatische grond verankerd waren. De hitte leek op hem geen vat te hebben. Waarschijnlijk was hij al heel zijn leven gewend aan het warme klimaat. Aarzelend deed het jongetje een stapje naar voren.
    Hij vroeg zich af of de man ’s nachts op dezelfde plaats zou blijven zitten. Hij leek wel een standbeeld. Als er geen smal sliertje rook uit zijn pijp zou komen, zou het jongetje nog denken dat hij niet echt was. Voorzichtig deed hij nog een stapje voorwaarts. De pup hief zijn kop op toen hij hem hoorde en kefte kort. De man merkte de aanwezigheid van de jongen niet op.
    Een vrouwenstem riep iets onverstaanbaars vanuit het huis. Het jongetje stelde zich een mollige vrouw voor bij de stem, met donker haar en donkere ogen. Een beetje bazig misschien, maar wel vriendelijk. De man riep iets al even onverstaanbaars terug. Het jongetje wilde weten of zij zijn vrouw was. Hoe lang zou hij al met haar getrouwd zijn? Was hij iemands papa? Iemands opa misschien? Zou hij hier over vijf jaar nog steeds zitten? Met de puppy die dan een volwassen hond was nog steeds aan de voeten van zijn baas, loom zijn kop opheffend om voorbijgangers met zijn bruine ogen te observeren om nadien terug zijn kop op zijn poten te leggen wanneer hij zag dat ze niets kwaads in de zin hadden. Weifelend deed het jongetje nog een stapje dichterbij.
    De kleine golden retriever sprong op en trippelde naar het jongetje toe. Speels sprong hij tegen zijn benen op. Het jongetje knielde neer om het hondje te aaien. Het beestje kefte vrolijk. De oude man keek nu eindelijk op.
    “Dobar dan,” zei hij vriendelijk toen hij het jongetje zag.
    Als door een wesp gestoken kwam het jongetje overeind. Hij bleef verstijfd staan. Nu hij niet meer geaaid werd, drentelde de pup terug naar zijn baas, die de vliegenmepper op de grond naast zich legde en zijn hand uitstak om hem te aaien. Toen het jongetje zag hoe lief de oude man was voor het hondje, ontspande hij zich.
    “Goeiedag,” zei hij beleefd, zoals zijn mama hem geleerd had. Zijn stem trilde een beetje en zijn knieën knikten.
    “Što ćeš ti piti?” vroeg de man.
    Het jongetje keek hem aan met zijn hoofd een beetje schuin, een vragende blik in zijn ogen. Toen de man zag dat het jongetje hem niet begreep, wenkte hij hem met zijn hand. Aarzelend liep het jongetje naar hem toe. De man nam de stenen kruik en goot een glas vol met water. Met een gerimpelde had gaf hij het aan de jongen.
    “Izvolite.”
    “Dank u,” zei het jongetje toen hij het glas aannam.
    De man deed teken naar de lege houten stoel en het jongetje ging zitten. Zijn korte beentjes bungelden een eindje boven de grond. Hij nam een slokje van het frisse water en merkte nu pas hoeveel dorst hij gekregen had door naar de oude man te kijken vanaf de overkant van de weg.
    Nu zaten het kleine jongetje en de oude man zwijgend en onbeweeglijk naast elkaar en ze staarden in dezelfde richting. Het jongetje kon zijn vele vragen niet stellen aan de man, want ze spraken niet dezelfde taal, maar hij begreep nu wel hoe het was om in een houten stoel voor het eierschelpkleurige huisje met het rode dak te zitten.


    Vertaling van het Kroatisch:
    Dobar dan = Goedendag
    Što ćeš ti piti? = Wat wil je drinken?
    Izvolite = Alstublieft
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff za 22 aug - 15:00

    Thema 55: Paniek

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    De tweede one-shot in mijn Sylderalm-verhaal. Ik heb ondertussen beslist dat het er in totaal waarschijnlijk zeven zullen worden. Chronologisch gezien zou dit nummer drie zijn, maar ik doe niet aan chronologisch.

    Op de vlucht

    Rennen. Sneller. Steeds sneller. Ze mochten haar niet inhalen. Ze wilde er niet aan denken wat haar straf zou zijn als ze haar te pakken kregen. Weg. Ze moest weg. Zo ver mogelijk weg van het dorp. Na wat ze gedaan had, zou ze nooit meer terug kunnen keren. Een vluchteling.
    Het hoefgetrappel achter haar maakte haar duidelijk dat ze in actie waren gekomen. Even waren ze allemaal te verbijsterd geweest om te reageren, tot een bevel van hem hen tot actie had aangezet.
    “Grijp haar!”
    Het galmde nog na in haar oren.
    Snel dook ze onder een laaghangende tak door en verliet zo het bospad. Ze hoopte dat ze haar tussen de bomen met hun paarden minder gemakkelijk zouden inhalen.
    Blijven rennen. Ze raakte buiten adem. Een stekende pijn in haar zij. Ze moest het negeren. Gewoon doorgaan. Niet opgeven.
    In een flits zag ze weer zijn zwarte ogen voor zich. De begerige blik die haar keurde alsof ze een stuk vee was. Zijn kille vingers tegen haar wang.
    “NEEEEE!”
    Ze schreeuwde het uit. Ze zouden haar niet krijgen. Al moest ze rennen tot ze erbij neerviel.
    Achter haar gekraak van takken. Eén van haar achtervolgers vloekte. Ze waren dichterbij dat ze verwacht had. Even keek ze achterom. Een foute inschatting, want daardoor zag ze niet waar ze liep. Ze struikelde over een boomwortel.
    Een triomfantelijke kreet van één van de ruiters. Ze dachten dat ze nu niet meer kon ontsnappen. Zo snel gaf ze zich echter niet gewonnen. In paniek krabbelde ze overeind en ze rende weer verder.
    Het rennen ging moeizaam. Ze had haar knie bezeerd. Rennen werd hinken werd strompelen. De moed zakte in haar schoenen. De afstand tussen haar en de zwartgepantserde soldaten verkleinde zienderogen. Niet lang meer voor ze haar zouden inhalen. Een traan van onmacht liep over haar wang. Moest het werkelijk zo eindigen. Ze wilde niet terug naar hem. Ze stierf nog liever.
    Plots… Een schim dook op tussen de bomen. De gedaante rende naar haar toe, greep haar hand vast en sleurde haar mee, een andere richting uit.
    “Vertrouw me,” zei de stem van een jonge man.
    Ze had geen andere keuze. Hij had haar hand stevig vast. Om één of andere reden gaf de hand haar nieuwe energie. Of misschien alleen maar de moed om het laatste restje energie dat binnen in haar zat, op te gebruiken. Ze wist niet wie hij was, maar hij was in elk geval geen soldaat en dat op zich was hoopgevend. Ze rende met hernieuwde kracht, al wist ze niet hoe lang ze dat nog zou volhouden.
    De soldaten zaten haar nog steeds op de hielen, al hadden ze het moeilijker om vooruit te geraken, omdat de jongeman haar naar een deel van het bos had geleid waar de bomen en struiken erg dicht bij elkaar stonden. Ook hadden ze moeite met de zigzaggende bewegingen die hij maakte.
    Opeens bleef hij staan. Ze botste tegen hem op. Ze wilde vragen waarom hij stopte, schreeuwen dat hij moest doorlopen, dat ze haar anders gevangen zouden nemen, maar ze had geen adem meer om ook maar iets uit te brengen.
    “Hierin,” zei de jongeman buiten adem. Hij wees naar een holte onder een boom. Ze aarzelde een moment, maar liet zich toen in het smerige hol rollen. De jongeman volgde meteen en drukte zijn vinger tegen zijn lippen om haar tot stilte aan te manen. Geen seconde te vroeg. Het volgende moment zag ze verschillende paardenhoeven aan hun schuilplaats voorbijkomen. Eén van de ruiters hield halt net voor de opening.
    “Waar zijn ze nu?” vroeg een zware mannenstem akelig dichtbij. Een paar bevelen werden geblaft en de soldaten verspreidden zich om haar te zoeken. De soldaat voor de ingang bleef waar hij was. Ze zag enkel de benen van het zwarte paard waarop hij reed en ze durfde amper adem te halen uit schrik dat ze zichzelf zou verraden.
    Uiteindelijk kwamen de andere ruiters terug. Hun stemmen klonken door elkaar.
    “Ze is verdwenen.”
    “Ze lijkt wel in rook opgegaan.”
    “Ze houdt zich vast ergens schuil.”
    “Ach, ze komt wel terug naar het dorp. Als ze het bos uitkomt, grijpen we haar. Ze zal geen tweede keer ontsnappen.”
    De soldaten verdwenen in de richting van het dorp.
    Haar redder kroop als eerste uit hun schuilplaats en hielp haar nadien. Ze stond te trillen op haar benen van uitputting en moest zich aan hem vastklampen om overeind te blijven.
    “Ben je in orde?” vroeg hij bezorgd.
    Ze knikte en barstte toen in tranen uit. Hij nam haar in zijn sterke armen en drukte haar stevig tegen zich aan. Geduldig wachtte hij tot ze bekomen was van de doorstane emoties. Toen ze uitgehuild was, keek ze hem beschaamd aan. Met een driftig gebaar veegde ze haar tranen af met de rug van haar hand.
    “Het spijt me,” zei ze. “Ik ben normaal helemaal geen huilebalk, maar…”
    “Maakt niet uit,” zei hij en hij keek haar aan met de blauwste ogen die ze ooit gezien had. Hij was jonger dat ze hem geschat had toen ze zijn stem hoorde. Een jaar, maximum twee jaar ouder dan zijzelf. Zeventien of zo. Zijzelf was zestien. Zijn haren waren goudblond, net als de donshaartjes op zijn kin. Er zaten een paar modderige vegen op zijn gezicht. Hij plukte voorzichtig een takje uit haar roodbruine haren.
    “Dank je…” zei ze aarzelend. Ze wist helemaal niet wie hij was.
    “Edwin,” zei hij, toen hij haar aarzeling opmerkte.
    “Sieglinde,” zei ze op haar beurt. Ze stak haar hand uit.
    “Aangenaam,” zei hij toen hij het schudde. Ze zag aan zijn ogen dat hij het net als zij vreemd vond om handen te schudden terwijl ze elkaar daarnet nog omhelsd hadden.
    “Waarom was je op de vlucht?” vroeg hij.
    Ze dacht aan de kille, zwarte ogen. Ze wilde er niet over praten.
    “Ik ben een prinses en ik werd door mijn vader uitgehuwelijkt aan de prins van dit koninkrijk,” zei ze luchtig. “Maar ik wil helemaal niet met hem trouwen, dus ben ik gevlucht.”
    Edwin grinnikte.
    “Als je vindt dat ik me met mijn eigen zaken moet bemoeien, mag je dat ook gewoon zeggen, hoor,” lachte hij.
    “Hoe weet je zo zeker dat het niet waar is?” vroeg ze een beetje verontwaardigd. “Je vindt zeker dat ik er veel te eenvoudig uitzie om een prinses te zijn.”
    “Helemaal niet. Ik heb nog nooit een echte prinses gezien, dus jij zou er best een kunnen zijn. Ik weet alleen toevallig dat de Prins helemaal niet op het punt staat om te trouwen.”
    “Oh.”
    “Zo prinses, waarom wil je niet met de Prins trouwen?” vroeg hij vrolijk. “Is dat niet waar elk meisje van droomt? Is hij niet aardig, misschien?”
    “Ik heb hem nog nooit ontmoet,” zei Sieglinde, “maar ik stel hem mij voor als een kleine dikkerd, te lui om zelf iets te doen omdat er toch steeds een massa bedienden voor hem klaarstaan.”
    Edwin lachte.
    “Ja, dat zou best kunnen. Volgens wat ik gehoord heb, heeft nog bijna niemand hem gezien. Misschien is hij wel zo lelijk dat ze hem verborgen moeten houden.”
    Sieglinde glimlachte nu ook. Even maar, tot de ernst van haar situatie opnieuw tot haar doordrong. Haar gezicht betrok.
    “Wat moet ik nu doen?” zuchtte ze en ze liet zich moedeloos op een boomstronk zakken. Ze kon nergens heen. De soldaten zouden haar opwachten van zodra ze het bos verliet. Edwin kwam naast haar zitten en sloeg een troostende arm om haar heen.
    “Ik weet hoe het voelt om op de vlucht te zijn,” vertelde hij zacht. “Vier jaar geleden slaagde mijn oom er bijna in om mij te vermoorden. Ik heb niet gewacht tot hij het nog eens zou proberen. Op dit moment woon ik zo’n beetje in het bos hier, samen met twee vrienden die ook op de vlucht zijn. Als je wil, kan je wel een tijdje bij ons blijven. Ik weet zeker dat zij het ook goed vinden.”
    “Echt?” vroeg Sieglinde. “Dat zou… Dat zou geweldig zijn. Dank je.”
    Ze gaf hem een vluchtige kus op zijn wang, die hen allebei deed blozen.
    “Wel, laten we dan maar gaan,” zei Edwin. “Ik weet niet hoe het met jou zit, maar ik heb in elk geval honger gekregen.”
    Hij stond op en hielp haar overeind.
    “Na u, prinses,” zei hij met een galante buiging.
    Ze besefte nu pas hoeveel honger ze had gekregen.
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff zo 23 aug - 13:18

    Thema 34: Jaloezie

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Inspiratie voor deze one-shot komt van het liedje 'That look you give that guy' van Eels.

    Lieve Jade

    Hoi Jade,

    Aaron staarde even naar de woorden die hij zonet had geschreven. Toen scheurde hij het blad uit zijn cursusblok, verfrommelde het en mikte de prop in de prullenmand.
    Niet geschikt. Veel te gewoon voor wat hij wilde zeggen. ‘Hoi Jade’ was voor ‘Hoi Jade, ik neem vrijdag de trein van 17u08 naar huis. Jij ook? Spreken we dan af op het perron? Groetjes, Aaron’. ‘Beste Jade’, misschien? Nee, te stijf. Te afstandelijk. Beste was voor ‘Beste ouders’ in een brief van de chiro. Niet voor een brief aan je beste vriendin.
    Hij zuchtte. Als hij al zoveel problemen had met de aanhef van de brief; wat zou de rest dan worden?

    Lieve Jade,

    Ja, dat was oké. In elk geval beter dan al de rest.

    Ik kan amper geloven dat ik dit werkelijk aan het schrijven ben, dat ik deze gedachten echt op papier zet. Of in elk geval ga zetten, als ik tenminste de juiste woorden vind.
    Hoe zal ik beginnen? Ik weet niet eens of de juiste woorden wel bestaan.


    Nadenkend kauwde Aaron op de achterkant van zijn balpen. Gewoon beginnen was misschien nog het beste. Geen ellenlange inleiding waardoor ze helemaal niet meer geïnteresseerd zou zijn tegen de tijd dat hij to the point kwam.

    Wat ik wil zeggen is… Elke keer dat ik de blik in jouw ogen zie waarmee je naar Tom kijkt, wens ik dat die blik op mij gericht is. Dan zou ik hem willen zijn, gewoon maar om in jouw mooie ogen te kunnen kijken.

    De balpen hing weer bewegingsloos boven het blad, terwijl Aaron door het raam van zijn slaapkamer naar de duisternis buiten staarde. Even overwoog hij om te schrijven hoe hij de haast onweerstaanbare drang had gevoeld om zijn vuist in Toms gezicht te rammen, maar het in elkaar slaan van haar vriend leek toch niet de beste manier om haar liefde te winnen. Zelfs niet als het enkel in gedachten was geweest.

    Ik geef het toe: ik ben stikjaloers. En ik ben een stomme idioot omdat ik nu pas doorheb – nu je iemand anders hebt ontmoet – dat je meer voor mij betekent dan ik ooit gedacht heb. Mijn jaloezie voor Tom opende mijn ogen.

    Hij haalde zijn handen door zijn haren en bleef een tijdje met zijn hoofd in zijn handen zitten.

    Onze vriendschap leek altijd zo vanzelfsprekend voor mij. We waren beste vrienden, al sinds ik me kan herinneren eigenlijk. We brachten massa’s tijd samen door en we konden altijd over alles praten. Ik was gelukkig. Of dat dacht ik in elk geval. Misschien kan ik beter zeggen dat ik tevreden was. Ik besef nu pas wat mij echt gelukkig zou gemaakt hebben, nu, nu het waarschijnlijk niet meer mogelijk is.

    Hij stond op van zijn stoel en begon door de kamer te ijsberen. Af en toe stond hij stil, een zin in zijn gedachten, maar dan schudde hij zijn hoofd en liep hij weer verder. Uiteindelijk ging hij terug zitten en nam hij opnieuw zijn balpen op.

    Ik weet dat je beter verdient dan mij. Ik ben niet echt knap of superintelligent of rijk of wat dan ook. Ik heb niet echt iets om mezelf aan te bevelen en jij… jij bent gewoon perfect. En Tom… Ik weet dat hij beter is dan ik. Ik zie hoe je straalt als je bij hem bent, terwijl hij rondkijkt met een trotse blik in zijn ogen. Trots omdat hij met een meisje als jij samen is. Hij mag ook wel trots zijn. Als ik in zijn plaats was zou ik elk moment voelen hoe gelukkig ik mezelf mag prijzen om bij jou te zijn. Als ik hem was, zou ik je nooit ofte nimmer in de steek laten.

    Aaron schoof zijn stoel achteruit en leunde achterover. Vermoeid wreef hij met zijn handen in zijn ogen. Zijn wekkerradio vertelde hem dat het al na middernacht was. Hij zuchtte.

    Ik wil dat je weet dat ik alleen maar wil dat je gelukkig bent. Als dat samen met Tom is, dan is hij een grotere geluksvogel dan hij waarschijnlijk beseft. Ik vraag je niet om hem te dumpen voor mij. Alleen… Als het ooit zou verkeerd lopen tussen jullie… Of als je gewoon eens nood hebt aan iemand om mee te praten… Je weet waar je me kan vinden.

    Dat was het. Uiteraard hoopte hij stiekem dat ze Tom wel zou dumpen en dat hij haar in zijn armen zou kunnen sluiten, maar dat wilde hij zelfs aan zichzelf niet toegeven. Hij hield zich voor dat hij alleen maar wilde dat ze de waarheid wist, omdat ze vroeger ook altijd alles aan elkaar konden vertellen.
    Hij las de brief nog eens over en ondertekende hem toen met

    Liefs,
    Aaron
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff wo 26 aug - 16:08

    Thema 1: Aanraking (tast)

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Inspiratiebron voor deze one-shot was het liedje 'My skin' van Natalie Merchant en een video op youtube op dit liedje (namelijk 'Sir Guy's Lament', gemaakt door VeritasProductions).

    Onaantastbaar

    Raak me niet aan!

    Doe een stap achteruit, blijf uit mijn buurt. Jouw aanwezigheid beklemt me. Je belemmert mijn ademhaling. Raak me in geen geval aan! Mijn huid is een ijsberenvel, een pantser, een niet te penetreren harnas. Mijn stekels gaan overeind staan als je te dichtbij komt. Ik ben onaanraakbaar. Onaantastbaar. Ik ben zo vaak gekwetst, gekrenkt, gekraakt geweest. Te vaak. Men heeft mij beledigd, bespot, beschimpt, bespuwd alsof het me toch niet kon raken. Nu raakt het mij niet meer. Ik zit veilig weggekropen in mijn maliënkolder van huid. Mijn hart is van steen, mijn bloed van ijs. Steen en ijs vormen de toendra van mijn ziel. Permafrost. Mijn ogen zijn twee bevroren meren. De spiegels van mijn ziel weerspiegelen enkel kille leegte. Tranen heb ik al lang niet meer. Pijn en verdriet heb ik achter me gelaten. Ik voel niets meer. Raak me niet aan. Je zal je vingers branden aan de kilte van mijn bestaan.

    Niet naar me kijken!

    Zie je niet hoe ik tril onder je blik? Hete druppels vallen uit mijn ogen, op mijn huid. Smeltwater. Ik ben bang voor de warmte in jouw ogen. Je bedreigt het wankele evenwicht van sneeuw en ijs dat ik zo moeizaam heb opgebouwd. Diep vanbinnen roert een vlinder voorzichtig een vleugel. Ik dacht dat alle vlinders lang geleden gestorven waren door de vorst.

    Raak me aan.

    Kus me teder op mijn berijpte lippen. Woel met je handen de sneeuw uit mijn haar. Beroer zachtjes met je vingertoppen mijn huid zodat een aangename rilling door me heen trekt en al mijn haartjes overeind gaan staan. Neem me in je armen en laat me ontdooien door je lichaamswarmte. Doe mijn bloed weer stromen. Geef me weer het gevoel dat ik leef. Sla een bres in het stenen omhulsel om mijn hart en ontdek dat het daar binnenin voor jou klopt.

    Nee, stop!

    Een kloppend hart kan bloeden. Een ontdooide ziel kan pijn lijden. Ga weg. Laat me maar alleen. In de ijswoestijn van mijn lichaam ben ik veilig. Ik ben onaantastbaar. Niets kan mij raken.

    Raak me niet aan.
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff do 29 okt - 15:16

    Thema 19: Familie

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Mijn derde verhaal over Sylderalm. Chronologisch gezien het eerste. Zeker niet het beste wat ik al geschreven heb.

    Broers

    Zijn eerste reflex was om zich te verbergen. Er waren veel verstopplaatsen in de paardenstal en Rudolf kende ze allemaal. Op het kleine halfverdiep dat als hooizolder dienstdeed, onder de oude houten kar met het gebroken wiel, achter de opgestapelde zakken haver. Deze keer zat hij in een donker hoekje in de box van één van de paarden, een bruine merrie met een witte bles die hij aan het roskammen was geweest. De merrie kwam wat dichter bij hem staan, waardoor ze hem aan het zicht onttrok met haar lichaam, alsof ze wist waarom hij daar zat. Rudolf snoof de geur van hooi en paardenzweet op, maar in tegenstelling tot vorige keren, kalmeerde het hem niet. De geluiden van op het kleine binnenpleintje kwamen door de open staldeuren de ruimte binnen en vonden moeiteloos de weg naar zijn oren.
    “Zijn die stallen nu nog niet uitgemest?”
    Woedend geschreeuw. Een zware mannenstem.
    “Ik… We…”
    Bang en onzeker gestamel van een jongen die nog niet zo lang de baard in de keel had.
    “Breng me mijn paard!”
    Een geblaft bevel van de man.
    “Hij…”
    De jongen, aarzelend.
    “Wat?”
    De man, bars.
    “Hij is nog niet klaar.”
    Angstig.
    “Wat?!? Wat hebben jullie dan de hele voormiddag gedaan? Stelletje luilakken!”
    “Het… Het spijt me, Heer,” stotterde de jongen. “De hoefsmid moest langskomen en…”
    Rudolf kromp in elkaar bij het horen van het gescheld van de Regent en de onderdanige, angstige woorden van zijn broer. Leonhard was twee jaar ouder dan hij. Sinds de dood van hun ouders vier jaar geleden had Leonhard voor hem gezorgd. Zijn broer was toen twaalf geweest, hijzelf tien. Hij had altijd naar zijn broer opgekeken, en dat deed hij nog steeds. Zijn broer beschermde hem tegen alle kwaad. Vooral tegen de woede-uitbarstingen van de Regent. Hij balde zijn vuisten nu hij zijn angstige stem hoorde en dook nog meer in elkaar. Hij voelde zich een bangerik omdat hij zich verstopte en zijn broer aan zijn lot overliet.
    Het klappen van een rijzweep.
    Gekerm van Leonhard.
    Rudolf kan zich niet langer verbergen. Als door een wesp gestoken, sprong hij overeind. Hij dacht niet na. Nadenken zorgde ervoor dat hij zich verstopte, dat hij een schrikschijter was. De enige gedachte die hij nu in zijn hoofd had, was dat hij ondertussen veertien was. Hij was geen kind meer. Hij kon voor zichzelf opkomen. En voor zijn broer. Het was zijn beurt om zijn broer te beschermen.

    Hij kwam pas terug bij zinnen toen Leonhard zijn naam zei.
    “Wat heb je gedaan?” vroeg zijn broer.
    Geschrokken keek Rudolf van het lichaam van de Regent op de grond naar het stuk hout in zijn handen.
    “Ik… Ik wilde niet dat hij je sloeg,” zei hij. “Is hij… is hij dood?”
    Leonhard knielde bij het lichaam neer.
    “Hij ademt nog,” zei hij uiteindelijk.
    Hij stond weer op en haalde zijn handen door zijn haar.
    “Verdorie, we zitten wel echt in de nesten nu. We kunnen hier niet blijven. Hij laat ons opknopen als hij bijkomt.”
    Rudolf trok bleek weg. Hij had vanuit een impuls gehandeld, de impuls om zijn broer te helpen, zonder stil te staan bij de gevolgen.
    “Ik… Ik wilde je alleen maar helpen,” zei hij beteuterd.
    Het gespannen gezicht van zijn broer verzachtte even.
    “Ik weet het,” zei hij en hij kneep even bemoedigend in zijn schouder. “Je bedoeling was goed, de Regent neerslaan is alleen niet echt het slimste idee dat je ooit al gehad hebt.”
    De bewusteloze Regent kreunde even en zette hen aan tot actie.
    “Geef dat stuk hout aan mij en pak snel onze spullen bij elkaar!”
    Rudolf deed zonder aarzelen wat zijn broer zei. Toen hij een blik achterom wierp, zag hij hoe Leonhard met de plank als een knuppel in zijn hand stond, aarzelend of hij de Regent de genadeklap zou geven.
    “Kijk voor je!” riep hij toen hij zag dat Rudolf keek.
    Rudolf deed snel wat hij vroeg, hij wilde niet zien wat er gebeurde.

    Even later trof hij zijn broer aan bij de muur achter de stallen.
    “Heb je…?” vroeg hij aarzelend.
    “Nee,” zei Leonhard. “Ik kon het niet. Ik ben geen moordenaar.”
    “Gelukkig,” zuchtte Rudolf.
    “Dat wil zeggen dat we nu voor altijd op de vlucht zijn,” zei Leonhard. “Als hij ons te pakken krijgt, betekent dat onze dood.”
    Rudolf dacht aan alle vernederingen en straffen die hij en vooral Leonhard de voorbije jaren hadden moeten ondergaan.
    “Ik vind het niet erg om op de vlucht te zijn,” zei Rudolf. “Ik ben blij dat we hier weg kunnen. Tot zolang we maar samen zijn.”
    Leonhard glimlachte.
    De twee broers klommen met elkaars hulp over de kasteelmuur en vertrokken, om nooit meer terug te keren.
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff wo 2 dec - 18:20

    Thema 39: Kleurrijk

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Dit verhaal schreef ik oorspronkelijk voor de vijf woordjes wedstrijd van een tijd geleden. Ik heb het nu herschreven zodat het bij dit thema past. De vijf woordjes van toen zitten er nog steeds in.
    Why does this never happen to me? *zucht*


    Akkoorden

    Regendruppels vielen in de plassen rond hem en maakten kringetjes op het wateroppervlak. Een rilling liep over zijn rug toen één van de ijskoude druppels in zijn nek viel. Hij zette de kap van zijn lekkende regenjas op en ging wat sneller lopen, de plaatsen op het stationsplein vermijdend waar een dunne olielaag – achtergelaten door de steeds af en aan rijdende bussen – verschillende regenboogkleurtjes gaf aan het natte wegdek. De wind deed de gevallen bladeren in verschillende herfstkleuren opwaaien. Toen hij het station binnenging, veegde hij met een mouw van zijn trui zijn bril af. Dit was één van die momenten waarop hij zijn bijziendheid haatte, wanneer hij door de druppels op zijn glazen geen steek meer zag.
    Eén blik op het scherm met de vertrektijden bevestigde wat hij eigenlijk al wist: de gele letters vertelden hem dat zijn trein zou vertrekken vanaf perron twee. De rode cijfertjes er achter gaven aan dat hij zou nog bijna een half uur zou moeten wachten, in plaats van de tien minuten die hij normaal moest op het perron staan.
    Met een zucht liep hij de trap naar het perron op. In elk geval zou hij daar uit de regen staan. Terwijl hij een balpen uit zijn zak viste op zijn Campuskaart in te vullen, hoorde hij een geluid dat hij eerst niet kon thuisbrengen. Het klonk als zachte muziek, maar niet alsof iemand zijn mp3-speler te luid had staan. Het duurde even vooraleer hij de bron van het geluid gelokaliseerd had. Ietsje verder zat een meisje op een elektrische gitaar te spelen. Zonder versterker, vandaar dat het zo zacht klonk. Langzaam liep hij in haar richting, terwijl hij probeerde het liedje dat ze speelde te herkennen. Hij merkte hoe ze een paar keer herbegon, op zoek naar de juiste akkoorden.
    Hij zag dat ze ongeveer zijn leeftijd moest zijn. Ze had een muts op haar hoofd met strepen in veel verschillende warme kleuren: rood, geel, oranje. Haar sjaal deed het lijken alsof ze een regenboog om haar nek droeg. Aan haar rechterhand droeg ze een blauwe handschoen zonder vingertoppen, de linker handschoen lag naast haar op de bank.
    “Karma Police?” vroeg hij toen hij naast haar stond. “Er moet nog een G tussen de D/F# en de C - C/B.”
    “Oh ja, ik vroeg me al af wat ik verkeerd deed,” zei ze. “Leuk dat je het toch herkende.”
    Ze keek op van haar gitaar en plots keek hij recht in het prachtigste paar ogen dat hij ooit had gezien. Blauwgrijs, met groene en gele spikkeltjes. Ondanks zijn klamme kleren kreeg hij het helemaal warm vanbinnen.
    “Eh… hallo,” zei hij, plotseling erg verlegen. “Je hebt… Je hebt mooie…” Ogen, wilde hij zeggen, maar bedacht zich toen. “Een mooie gitaar.”
    Inwendig vervloekte hij zichzelf.
    Stommeling! Is dat nu werkelijk het enige compliment dat je kan bedenken?
    Het meisje leek echter blij verrast door wat hij zei.
    “Dank je,” zei ze en ze bloosde een beetje. “Jij kent vast veel van muziek, als je meteen hoorde wat ik fout deed.”
    Hij haalde bescheiden zijn schouders op. “Och, ik kende het liedje gewoon toevallig,” wuifde hij het complimentje weg. Ja, hij kende veel van muziek, hij had al zijn jaren op de muziekschool met grote onderscheiding afgerond, maar hij was geen opschepper.
    “Mag ik… mag ik er bij komen zitten?”
    “Eh ja, natuurlijk,” antwoordde het meisje, met een gebaar naar de lege plaats naast haar.
    Even zaten ze zwijgend naast elkaar. Hij wist helemaal niet meer wat te zeggen. Zij sloeg afwezig een paar willekeurige akkoorden aan. Uiteindelijk verbrak ze de stilte.
    “Kan jij me toevallig zeggen hoe je C/F speelt?” vroeg ze aarzelend. “Ik kwam dat akkoord tegen toen ik een liedje opzocht op internet, maar ik weet niet goed hoe…” Ze maakte haar zin niet af.
    “C/F? Zoals in… The Scientist van Coldplay?”
    “Ja,” zei ze verrast. “Dat is het liedje dat ik wilde spelen. Hoe wist je dat?”
    Hij haalde opnieuw zijn schouders op. “Het is één van mijn lievelingsnummers,” zei hij.
    Ze keek hem opnieuw aan met haar wondermooie ogen. “Van mij ook.”
    Een beetje aarzelend legde hij zijn linkerhand over de hals van haar gitaar, een actie waarvoor hij een heel stuk dichter bij haar moest schuiven. Hij plaatste zijn vingers op de juiste snaren.
    “Kijk, zo,” legde hij uit. “Het is gewoon een C-akkoord met een fa in de bas.”
    Hij zette nu haar vingers voorzichtig op de juiste plaats. Het overweldigende gevoel dat door hem heen stroomde toen hun vingers elkaar raakten, bracht hem nog meer in de war dan haar mooie ogen gedaan hadden.
    “Eh, de vijfde snaar moet je wel afdempen met je wijsvinger,” zei hij in een poging om zijn verwarring te verbergen. “De do op die snaar moet je niet echt spelen, aangezien je toch een andere basnoot hebt.”
    Ze sloeg het akkoord een paar keer aan, tot het helemaal zuiver klonk.
    “Dank je,” zei ze blij. “Je bent geweldig!”
    Toen ze elkaar opnieuw aankeken, merkte hij dat ze nog dichter bij elkaar zaten dan hij gedacht had. Hun neuzen raakten elkaar haast. Zijn hart leek een tel over te slaan.
    “Eh, als je wilt, mag je me altijd bedanken met een kus,” stamelde hij. Hij vroeg zich af waar hij de moed vandaan haalde om dat voor te stellen.
    “Klinkt als een geweldig idee,” glimlachte ze.
    Hij had zich nog nooit zo gelukkig gevoeld als op het moment waarop hun lippen elkaar voor het eerst raakten.
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff di 19 jan - 1:55

    Thema 83: Vormen

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Niet echt tevreden met deze one-shot. Het is er weer een die zich afspeelt in Sylderalm. Hoe het bij het thema past is misschien niet meteen duidelijk, maar er is wel degelijk een verband. Namelijk:
    Spoiler:


    Als een vis in het water

    “Door jou geven mijn koeien al twee dagen geen melk meer!”
    “Je hebt mijn dochtertje ziek gemaakt!”
    “Jij veroorzaakt de droogte die het graan doet verdorren!”
    “Heks!”
    “Heks!”
    “Heks!”
    De oude vrouw keek om zich heen. Van alle kanten kwamen de woedende dorpelingen op haar af met in hun handen hooivorken, bijlen en alles wat ze maar konden vinden dat als wapen kon dienst doen. Een van hen bond haar handen met een touw op haar rug.
    “Ik heb niets gedaan,” zei ze, maar haar woorden verdwenen zonder dat iemand ze hoorde, overstemd door het geschreeuw van de dorpelingen die eisten dat ze gestraft werd voor wat ze hen had aangedaan.
    Ze werd voor de Regent gesleept, die toevallig in het dorp was en die over haar zou rechtspreken. Ze had niet erg veel vertrouwen in zijn manier van rechtspreken.
    Adhemar luisterde zwijgend naar de beschuldigingen van de dorpelingen, terwijl hij haar fixeerde met zijn zwarte ogen. Ze staarde terug, een beetje uitdagend. Zij zou niet de eerste zijn die haar blik afwendde.
    “Wat stellen jullie voor?” vroeg de Regent aan de dorpsbewoners.
    “De brandstapel!” schreeuwde iemand.
    “De waterproef!” stelde iemand anders voor.
    “Ja, de waterproef!” vielen een paar anderen hem bij.
    “De waterproef zal het zijn,” zei de Regent. “Heb je nog iets te zeggen voor we je te water laten?”
    “U bent een verstandig mens, Heer,” zei ze en ze deed haar stem onderdanig klinken. “U weet toch dat hekserij niet bestaat?”
    “Natuurlijk weet ik dat,” zei de Regent, enkel hoorbaar voor haar. “Maar deze mensen willen nu eenmaal een heks zien sterven en wie ben ik om hen dat te ontzeggen. Bovendien staat de manier waarop je naar mij kijkt me niet aan.”
    De oude vrouw wendde snel haar ogen af en besefte dat hij er in geslaagd was om haar als eerste te doen wegkijken. Hij had gewonnen.
    Ze liet zich meevoeren door de dorpelingen naar de oever van de rivier. Ze werd met handen en voeten aan een grote steen vastgebonden. Adhemar was mee naar de waterkant gelopen om het schouwspel bij te wonen. Net voor ze haar in het water gooiden, keek ze hem nog eenmaal recht in de ogen.
    “Hier zal je spijt van krijgen,” siste ze.
    “Dat betwijfel ik,” zei hij met een zelfvoldane grijns op zijn gezicht. “Zoals je zelf al zei, bestaat hekserij helemaal niet, dus acht ik het onwaarschijnlijk dat jij straks komt bovendrijven. Je zal niet lang genoeg leven om wraak op mij te kunnen nemen, oude vrouw. Over een paar minuten ben je dood en ik denk niet dat ik dan nog iets van je te vrezen heb.”
    Hij gaf de mensen van het dorp een teken en het volgende moment werd ze in het koude water geworpen. Het rotsblok trok haar meteen naar de bodem, terwijl het water via haar neus en mond haar longen probeerde binnen te dringen. Het laatste beeld op haar netvlies was de triomfantelijke blik in de zwarte ogen van de Regent.

    “Hé, ik wist niet dat er zalm in deze rivier zat,” zei een jongeman die aan de waterkant stond te vissen, toen er een behoorlijk groot exemplaar in zijn net terecht kwam.
    Zijn gezel, die een paar meter verder stroomopwaarts stond, reageerde niet.
    “Nou ja,” mompelde hij tegen de vis, terwijl hij hem uit het net haalde. “Ik wed dat jij erg goed gaat smaken vanavond.”
    De glibberige vis spartelde zo hard dat hij uit zijn handen glipte en op het gras viel. Het leek wel alsof hij de woorden van de jongeman begrepen had. De jongeman gooide snel zijn net over de zalm heen en wist toen niet wat hem overkwam toen de vis plots veranderde in een mopperende oude vrouw.
    “Was dat nu echt nodig?” vroeg ze, terwijl ze onder het net vandaan probeerde te komen. “Oh, ik háát water. Nu zijn mijn kleren natuurlijk helemaal doorweekt. Heb jij toevallig ergens een vuur waarbij ik me kan drogen?”
    De jongeman antwoordde niet, hij was te erg onder de indruk van wat er zonet gebeurd was. De oude vrouw zuchtte geërgerd.
    “Hé, tong verloren?”
    Het volgende moment was zij het echter die niets wist uit te brengen van verbazing. De jongen die iets verderop had gestaan, kwam naar hen toen en vroeg wat er aan de hand was. Zijn blauwe ogen keken zijn vriend vragend aan. Blauwe ogen die haar niet onbekend waren.
    “De… De zalm die ik ving…” stamelde de jongeman. “Hij veranderde in haar!”
    De jongen richtte zijn blik nu op haar. Ze boog haar hoofd en knielde voor hem neer.
    “Prins Edwin!” zei ze. “Vergeef me, ik wilde uw vriend niet aan het schrikken brengen.”
    “Sta op,” zei de jonge Prins, “en vertel me wie je bent en hoe je weet wie ik ben.”
    “Ze is een heks!” zei de jongeman met het vlasblonde haar en de blauwgrijze ogen.
    “Ik hou niet zo van het woord heks,” zei de oude vrouw. “Voor je het weet word je op de brandstapel gezet of met een rotsblok aan je voeten in het water gegooid. Maar verder is het eigenlijk wel juist. Ik ben een heks. Mijn naam is Vivianna.”
    “Vivianna?” herhaalde prins Edwin. Ze zag hoe hij de naam herkende en zich probeerde te herinneren waar hij hem eerder had gehoord.
    “Ik was de vroedvrouw bij je geboorte,” hielp ze hem. “Dat is nu… achttien jaar geleden, toch?”
    Edwin knikte.
    “Ik kende koning Adalbrecht en koningin Eleonora vrij goed. Ik heb je vaak gezien toen je klein was. Ik zei toen tegen je vader dat je een knappe jongeman zou worden, maar je overtreft mijn verwachtingen.”
    “Hoe kom je hier terecht?” vroeg de Prins, haar opmerking negerend.
    “Ik kwam je oom tegen een eindje stroomafwaarts. Een aantal mensen uit het dorp waar ik was, dachten dat ik hun families behekst had en hij aarzelde niet om mij aan de waterproef te onderwerpen.”
    “Adhemar?” vroeg de vriend van Edwin geschrokken. “Is hij hier in de buurt?”
    “Leonhard heeft zo zijn redenen om Adhemar liever niet te ontmoeten,” zei Edwin. “Net als ik.”
    “Ach, wie niet?” zei Vivianna. “Je hoeft je geen zorgen te maken, ik heb best een eind gezwommen voor ik hier kwam. Hebben jullie nu een vuur of hoe zit het? Ik krijg het echt wel koud in deze natte kleren.”
    Nu ze van de eerste verbazing bekomen was, kwam haar normale onbeschaamdheid weer boven.
    “Oh ja,” zei Edwin. “Sieglinde en Rudolf zullen wel voor het vuur gezorgd hebben. Kom maar mee.”
    Hij haalde zijn visspullen en werd tegengehouden door Leonhard.
    “Is dit wel een goed idee?” vroeg hij. “Ze is een heks! Wie weet wat ze met ons doet?”
    “Ik vertrouw haar,” zei Edwin simpelweg.
    “Dank je,” zei Vivianna zacht.
    Ze kon amper geloven dat ze het geluk had gehad om uitgerekend door hen uit het water gevist te worden. Het betekende veel voor haar dat de Prins haar vertrouwde. Misschien kon ze wel een tijdje bij hen blijven.
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff ma 1 feb - 16:50

    Thema 91: Werk

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Verhaaltje voor de kerstoneshotwedstrijd.

    In de ether

    Jasmijn had veel zin om te vloeken toen ze hoorde dat ze die namiddag een zieke collega moest vervangen. Niet omdat ze geen zin had in het werk dat ze moest doen. Het programma van de vooravond was synoniem voor een hoop fun, alles om mensen die in de file stonden een hart onder de riem te steken. Normaalgezien zou ze er net heel erg naar uitkijken. Alleen had ze nu totaal geen zin om drie uur samen met Benjamin, haar co-presentator, in dezelfde radiostudio te zitten.
    “Benjamin is ondertussen binnengekomen,” hoorde ze Ilse van het namiddagprogramma zeggen, toen ze zo stil als ze kon de geluidsdichte ruimte binnenging. “Wat hebben jullie voor de luisteraars in petto vandaag, Ben?”
    “We hebben de eer en het genoegen om de nieuwe single van Placebo voor te mogen stellen, we bellen met iemand die ons zal vertellen wat de nieuwe trends in 2010 zullen zijn én we hebben de laatste tickets voor het concert van Arid in de AB,” vertelde Benjamin.
    “Zeker luisteren dus,” zei Ilse. “Dit is nog Das Pop tot het nieuws van vier uur.”
    Het lichtje dat aanduidde dat ze on air waren, ging uit en Benjamin kwam naar haar toe.
    “Hey Jasmijn, wat leuk dat je er bent,” zei hij opgewekt. “Zin om erin te vliegen?”
    “Ja,” zei ze een beetje kortaf. Ze wilde geen scène maken waar Ilse bij was, maar ze kon haar ergernis moeilijk verbergen. Benjamin keek haar vragend aan en ze wierp een veelbetekenende blik op Ilse die met haar rug naar hen toe zat. Hij leek het te begrijpen en zei niets meer.
    Ilse vertrok toen het nieuws begon; ze moest haar dochtertje ophalen in de crèche. Na het nieuws, het weerbericht, het verkeersoverzicht en de jingle die het programma aankondigde, was het tijd om aan de microfoon te gaan zitten. Benjamin nam het woord.
    “Goeieavond beste luisteraars,” zei hij met zijn gebruikelijke enthousiasme. “Fijn dat jullie er weer allemaal bij zijn. Wie er vandaag helaas niet bij is, is Eva, zij ligt ziek in bed. Mij hoor je echter niet klagen, want naast mij zit de lieftallige Jasmijn. Hoe gaat het ermee, Jasmijn?”
    “Uitstekend, Ben,” zei ze zo vrolijk mogelijk. Als je op de radio was, mocht je nu eenmaal niet laten merken hoe chagrijnig je was.
    “Zin om er in te vliegen?”
    “Absoluut!” zei ze.
    “Oké, dan zijn hier Editors met Papillon.”
    De muziek begon en ze zetten allebei hun hoofdtelefoon af.
    “En nu in de niet-radio versie: hoe gaat het ermee?” vroeg Benjamin vriendelijk.
    Jasmijn keek hem alleen maar met een woedende blik aan.
    “Ik heb al een hele week niets van je gehoord,” ging hij verder. “Ik heb je verschillende keren proberen te bellen, maar je nam nooit op. Ben je kwaad op mij of zo?”
    “Mag ik een plaatje kiezen?” vroeg Jasmijn, zijn vraag negerend. “Dan draag ik het aan jou op. Hm, wat zou ik kiezen. Fuck you van Lily Allen, misschien? Of nee, Kelis met Caught out there.”
    “Right, je bent dus kwaad op mij,” stelde Benjamin vast. “Wat heb ik gedaan?”
    “Dat zou je zelf maar al te goed moeten weten,” brieste Jasmijn.
    Benjamin stak zijn hand op als teken dat ze even moest wachten. Hij zette de koptelefoon weer op. Het plaatje was bijna afgelopen.
    “Dat waren Editors. Volgende week zaterdag speelt Arid het eerste concert van hun nieuwe tour in de AB. De tickets zijn helaas allemaal uitverkocht. Fans van Arid die nog niet aan een ticket zijn geraakt, moeten zeker blijven luisteren, want wij geven straks nog vijf duo-tickets weg. Dit is alvast If you go, van Arid.”
    Hij startte het nummer en zette zijn hoofdtelefoon weer af.
    “Wil je mij dan nu alsjeblieft vertellen wat er is?” vroeg hij en hij legde zijn hand op haar schouder. Ze sloeg hem kwaad van zich af.
    “Auw,” zei hij, toen hij met zijn elleboog tegen het controlepaneel botste. “Voorzichtig.”
    “Ach, stik!” snibde Jasmijn.
    “Jasmijn, ik heb er echt geen idee van wat je mij verwijt,” smeekte Benjamin. “Ik wil het graag goedmaken, maar als ik niet weet wat het is…”
    “Je vergat mijn verjaardag!” zei Jasmijn kwaad.
    Benjamin fronste zijn wenkbrauwen.
    “Maar jouw verjaardag is toch pas morgen? Ik ben het helemaal niet vergeten.”
    “We zouden zaterdagavond samen gaan eten om het te vieren, omdat jíj volgend weekend geen tijd hebt. Meer dan een uur heb ik in het restaurant op jou zitten wachten, maar meneer kwam niet opdagen en vond het ook niet nodig iets te laten weten. Weet je wel hoe idioot ik me voelde?”
    “Oh, shit,” vloekte Benjamin toen het eindelijk tot hem doordrong. “Oh, Jasmijn, sorry. Ik was het echt vergeten. Waarom heb je me niet gewoon gebeld? Dan had ik nog kunnen komen.”
    “Ik héb je gebeld,” zei Jasmijn. “Je gsm lag af. En ik wil bijzonder graag weten waar jij zat dat je gsm aflag.”
    Benjamin dacht even na.
    “Ik was gewoon thuis,” zei hij langzaam. “Oh, ik weet het weer. De batterij van mijn gsm was plat. Ik zag het pas zondagochtend.”
    “Je doet er best lang over om een excuus te vinden, hé,” beet Jasmijn hem toe. “Ik ben je smoesjes echt wel beu aan het worden.”
    Benjamin wilde iets zeggen, maar hij werd onderbroken door de computer die aangaf dat er sms’jes van luisteraars binnenkwamen.
    Hey guys, beseffen jullie dat jullie op de radio zijn? xx Sven zei de eerste.
    Tegelijk keken ze op en ze zagen dat het rode ‘on air’-lampje brandde. Benjamin zette het meteen uit.
    “Shit, ik moet er tegen zijn gebotst toen je me wegduwde,” mompelde hij. Zonder verder iets te zeggen, legde hij een nieuw plaatje op.
    Jasmijn keek hem niet aan. Het had meteen geklikt tussen hen toen ze bij de zender kwam werken waar hij al een paar jaar presentator was, al had het geduurd tot ze een paar keer samen een programma hadden gepresenteerd voor de vonk echt was overgeslagen. Ondertussen waren ze bijna een half jaar samen en ze zag hem echt wel graag, maar het was niet de eerste keer dat hij een afspraak met haar ‘vergeten’ was en ze begon het een beetje beu te worden. Ze dacht niet echt dat hij haar bedroog, al was het idee de voorbije zaterdagavond onvermijdelijk in haar opgekomen, maar blijkbaar vond hij andere dingen interessanter dan haar. In stilte las ze de binnengekomen sms’jes.

    Mijn ex vergat ook steeds mijn verjaardag. Ik heb hem gedumpt. Grtz.
    *
    Wees niet te hard voor hem, Jasmijn. Wij mannen zijn nu eenmaal niet gemaakt om dingen te onthouden XD Bart.
    *
    Hi. Mijn vriend vergat helemaal dat ik bestond. Lag met een ander in bed, de rotzak.
    *
    Hoi Ben, als Jasmijn je dumpt, mag ik dan je nummer? Ik vind je een lekker ding. Kus.
    *
    Hey, ik vind jullie net zo’n leuk koppel. X Annelies


    Het was gek om de sms’en te lezen van mensen die ze totaal niet kende, maar die toch met hen meevoelden. Het kalmeerde haar een beetje. Er waren ergere dingen dan een afspraak vergeten. En… wel… hij wás echt wel een lekker ding. Misschien had ze wel een beetje overdreven gereageerd.
    Benjamin kwam meelezen over haar schouder.
    “Het spijt me echt, Jasmijn,” zei hij zacht. “Je weet dat ik een ramp ben in het bijhouden van mijn agenda. Ik begrijp dat je kwaad bent, ik ben echt wel een ezel.”
    “Nee,” fluisterde ze. “Het is ook mijn schuld. Ik had je er nog eens moeten aan herinneren.”
    “Gaan we nu ruziemaken over wie het meeste schuld heeft?” vroeg Benjamin. “Want anders heb ik een beter idee.”
    Jasmijn keek hem vragend aan. Hij glimlachte en drukte zijn lippen op de hare.
    “We zijn wel erg onprofessioneel bezig vandaag, niet?” zei hij, na een lange kus. “Ruzie maken op de radio, kussen in de studio. Denk je dat we hiervoor ontslagen kunnen worden?”
    Ze hield van de pretlichtjes in zijn blauwe ogen, die als sterretjes fonkelden elke keer wanneer hij naar haar keek.
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff ma 8 maa - 17:28

    Thema 22: Geel

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Deze one-shot heb ik bijna volledig op de trein geschreven. Hij is erg ruw, vooral een oefening voor mezelf op het beschrijven van personages, iets waar ik niet zo goed in ben. Vandaar dat ik de persoon die tegenover me zat als onderwerp heb genomen.

    Op de trein

    Vrijdagavond om half zeven de trein naar huis nemen was overduidelijk niet het beste idee dat ze ooit gehad had. Ze had moeten weten dat het ongelooflijk druk zou zijn op die trein en aangezien het een stoptrein was, zou ze er extra lang opzitten. Gelukkig had ze al op het perron gestaan toen de trein het station binnenreed. Daardoor was ze erin geslaagd een plaatsje bij het raam te bemachtigen, in tegenstelling tot de minder fortuinlijke reizigers die in een van de gangetjes op elkaar gepropt stonden. Ze had het zelf al genoeg meegemaakt. Soms was het zo erg dat de enige reden dat de mensen niet omvielen was, omdat ze gewoon zo dicht tegen elkaar stonden dat dat gewoon onmogelijk was.
    Deze keer had ze dus meer geluk. Ze werd weliswaar tegen het raam gedrukt door een vrij omvangrijke dame met een grote, gele boodschappentas op haar schoot, die druk haar aankopen bediscussieerde met de vrouw tegenover haar, maar daartegenover stond dat de jongen tegenover haar helemaal niet onaangenaam was om naar te kijken. Als ze eerlijk was, was het niet echt toevallig dat hij tegenover haar zat. Of dat zij tegenover hem zat, beter gezegd. Ze had hem al gespot op het perron en had zo gemanoeuvreerd dat ze het plaatsje tegenover hem bemachtigd had. Gelukkig was het al donker buiten. Van de buitenwereld zag ze enkel het gele schijnsel van de straatverlichting, daardoor kon ze gemakkelijk zijn spiegelbeeld in de ruit bewonderen. De hele tijd naar zijn gezicht staren durfde ze niet. Hij kon echt zo uit een film gestapt zijn. Zijn blonde haren vielen tot op zijn schouders en zaten voor een groot deel verborgen onder een donkerblauwe bandana met witte tekeningen en een zwart hoedje. De kleur van zijn ogen was moeilijk uit te maken in het licht van de trein. Bruin, dacht ze. De schaduw van een stoppelbaard maakte hem erg aantrekkelijk in haar ogen. Hij droeg een sjaal met fijne streepjes in de lengterichting, in ongelooflijk veel kleuren. Hij kauwde langzaam maar constant op een stukje kauwgom in zijn mond. Hij droeg een zwarte jas, een jeansbroek die onderaan een beetje opgerold was, om niet op de grond te vallen en sportieve schoenen waarvan de veters los waren. Hij had de oortjes van zijn mp3-speler in zijn oren en genoot zichtbaar van de muziek die hij hoorde. Hij headbangde op het ritme, tikte de maat mee met zijn been en één moment speelde hij zelfs luchtdrum mee, zich er niets van aantrekkend dat de twee shoppende vrouwen hem daardoor een beetje vreemd aankeken. Hij zat in zijn eigen wereld, gevormd door zijn eigen muziek, en daar kon niemand hem deren. Als er meer ruimte was geweest, zou hij misschien wel zijn beginnen te dansen. Ze herkende zichzelf erin. Hoe vaak deed zij de mensen om haar heen geen vreemde ogen opzetten als ze liedjes van haar mp3-speler begon mee te lippen en te begeleiden op luchtgitaar? Nu ook had ze zelf oortjes in en ze tikte de maat mee met haar vingers op het gele tafeltje tussen hen.
    Het was niet dat hij de wereld om zich heen totaal niet meer opmerkte. Zijn muziek stond blijkbaar niet luid genoeg om de gesprekken van de twee huisvrouwen buiten te sluiten. Hij leek het gesprek met een half oor mee te volgen en trok op de juiste momenten een gek gezicht naar haar. Dan glimlachte ze of ze rolde even met haar ogen. Op die manier had ze het gevoel dat ze elkaar perfect begrepen. Ze spraken geen woord met elkaar, maar voor haar voelde het alsof ze, als ze dat wel zouden doen, er geen moeite mee zouden hebben om onderwerpen te vinden die het allebei boeide. Het leek een moment alsof hij het ritme van haar muziek aanvoelde, en het zou haar niets verbaasd hebben als ze dezelfde muzieksmaak zouden blijken te hebben, moesten ze de inhoud van hun mp3-spelers vergelijken.
    Uiteraard wist ze dat het stom was om kriebels in haar buik te krijgen door iemand die ze helemaal niet kende, maar ze kon het niet helpen. Ze had het gevoel alsof deze drukte op de trein hen bij elkaar had gebracht. Ze wilde hem beter leren kennen, maar het was zo raar om een volslagen onbekende aan te spreken. Terwijl ze zich aan het afvragen was wat ze zou kunnen zeggen, begon de trein te vertragen. Ze kwamen aan in het station waar zij moest uitstappen. Ze stond op en nam haar rugzak van het gele bagagerek. Voor ze uitstapte, keek ze nog even om. Ze hoopte nog even oogcontact met hem te maken, maar hij was uit het raam naar buiten aan het kijken. Hij was haar al vergeten.
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff do 15 apr - 17:41

    Thema 21: Gebroken

    Schrijfsels van Soetkin Button4

    Deze one-shot is gebaseerd op het liedje 'Sometime around midnight' van The Air Borne Toxic Event. Ik vind het een mooie tekst en ik wilde al lang een one-shot schrijven die erop gebaseerd was, maar het kwam er nooit van. Toen ik deze voormiddag het liedje nog eens op de radio hoorde, heb ik dat als een teken opgevat en ben ik beginnen schrijven.

    Rond middernacht

    Het is rond middernacht. Je staat met je vrienden in een klein cafeetje aan de bar. Een piano en een contrabas zorgen voor livemuziek, klanken die amper boven het geroezemoes van gezellig gebabbel dat de ruimte vult, uitkomen. Dat stoort de muzikanten echter niet. Ze doen dapper verder. Sliertjes sigarettenrook dansen in het schemerige licht boven de bar. Je lacht met iets wat een van je vrienden zegt en neemt een slok van je frisse pint. Waarom je aandacht precies dan naar de deur getrokken wordt, weet je niet. Gewoon toeval of het gevoel van haar aanwezigheid? Je kijkt recht in haar ogen wanneer ze het café binnenkomt en je hart slaat een tel over. Je glas bier glipt uit je hand en valt als in slow motion op de grond. Het geluid om je heen lijkt weg te vallen. Je hoort enkel nog de piano, je ziet enkel haar.
    Ze is niets veranderd. Geen dag ouder lijkt ze dan wanneer je haar voor het laatst zag. Een krullerige lok van haar blonde haren hangt speels over haar gezicht, de rest heeft ze opgestoken. Ontelbare keren heb je die blonde lok achter haar oor gestoken, waarbij ze altijd weerbarstig terugsprong. Nog steeds dezelfde lichtjes schitteren in haar grijsblauwe ogen. Je kent elke gezichtsuitdrukking, elke ronding van haar lichaam, elke gedachte die in haar hoofd omgaat. Het kuiltje in haar wang wanneer ze lacht. De manier waarop ze met het zilveren kettinkje om haar hals speelt wanneer ze zenuwachtig is. De geur van haar parfum. Het gevoel van haar lippen op je huid. Je herinnert je elke blik, elke aanraking, elke kus. De witte jurk die ze draagt, heb je nog nooit gezien. Dat is waardoor je beseft hoe lang geleden het is.
    Een van je vrienden stoot je aan en vraagt lachend of je een geest gezien hebt. ‘Zoiets,’ wil je antwoorden, maar er komt geen woord door je droge keel. Je krijgt een nieuwe pint in je handen gedrukt en de tijd gaat weer aan een normale snelheid verder.
    Ze komt naar je toegelopen en vraagt hoe het met je gaat. Alsof je gewoon een oude bekende bent. Misschien is dat voor haar ook zo. Maar voor jou… Voor jou is ze zoveel meer. Je weet amper wat je antwoordt. Alles gaat goed. Wat kan je anders zeggen?
    Wanneer ze aan de andere kant van het café gaat staan, zoeken jouw ogen haar voortdurend op. Je dacht dat je over haar heen was, maar nog steeds is haar aanwezigheid voldoende om je volledig uit je evenwicht te brengen.
    Ze weet dat jouw blik op haar gericht is, want af en toe kijkt ze je recht aan. Een tikkeltje uitdagend. Dan wend je snel je ogen af en doet alsof je haar niet hebt opgemerkt. Alsof jouw hele wereld niet nog steeds op zijn kop staat als je met haar in dezelfde kamer bent.
    Ze praat met een man die je niet kent. Ze lacht naar hem, raakt zijn hand aan, legt haar hoofd even tegen zijn schouder. Hij drinkt haar schoonheid met zijn ogen. Jaloezie borrelt in je op. Je probeert het gevoel te onderdrukken. Je hebt niet het recht om jaloers te zijn. Niet meer. Ze heeft een nieuw speeltje gevonden.
    De harde woorden die gevallen zijn in dat laatste gesprek. Alle clichés. Ze wilde zich niet binden. Ze wilde vrij zijn. Haar eigen leven leiden. Je was niet meer dan een leuk tijdverdrijf. Woorden die jouw hart aan diggelen sloegen. Te mooi om waar te zijn, te mooi om te blijven duren. Nog lang heb je je afgevraagd waarom je het niet eerder gezien had. Je had kunnen weten dat je voor haar nooit die Ene zou zijn.
    Ze staat op en loopt naar de deur. De vreemde man als een schoothondje achter haar aan. Ze zorgt ervoor dat je haar gezien hebt. Een laatste keer haken jullie blikken in elkaar. Dan verdwijnt ze in de nacht. Een vlaag frisse buitenlucht strijkt over je gezicht. Je voelt je meer verloren dan je ooit hebt gedaan.
    Als een zombie loop je haar achterna. Iedereen in het café staart naar je, maar dat merk je niet. Je verkeert in een roes van alcohol en herinneringen. Je wilt haar gewoon zien. Je moet haar zien. Je moet haar zeggen dat je nog steeds van haar houdt. Nog steeds is zij degene voor wie je alles zou opgeven.
    Je strompelt de straat op. In het oranjegele schijnsel van een straatlantaarn blijf je staan. Zoekend kijk je om je heen, terwijl je wereld om je heen instort. Voor de tweede keer. Je moet haar gewoon terugzien, ook al weet je dat ze je gebroken zal achterlaten.
    Merdyff
    Merdyff
    Schrijver
    Schrijver


    Schrijven is spreken zonder onderbroken te worden
    Vrouw Aantal berichten : 704

    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Merdyff do 30 sep - 14:37

    Thema 94: Winter

    Schrijfsels van Soetkin Button2Schrijfsels van Soetkin Button6

    Inspiratie voor deze one-shot komt van het nummer 'Winter Winds' van Mumford and Sons.

    Winterwind

    Ik ben een zwerver. Het zit in mijn bloed. Onderweg zijn is een noodzaak voor mij. Nieuwe wegen bewandelen, nieuwe oorden opzoeken, nieuwe mensen leren kennen. Het is wat ervoor zorgt dat mijn hart blijft kloppen. Zonder dat zou ik vanbinnen langzaam doodgaan.
    Elk jaar opnieuw, wanneer de zwaluwen naar het zuiden trekken en de eerste sneeuwvlokjes uit de grauwe hemel vallen, word ik door de winterwind naar de stad gewaaid. Dat is het moment waarop ik wens dat het anders kan zijn. Elke keer vraag ik mij af of het anders had kunnen lopen. Of ik misschien toch kon veranderen.
    Ik weet dat ze gelukkig is. Ze is getrouwd, ze heeft kinderen. Het leven waarvan ze altijd droomde. Haar man is een hoefsmid. Iemand die er altijd voor haar zal zijn. Iemand die haar een zeker bestaan geeft. Iemand die haar niet gekwetst heeft. Hij is een betere man dan ik ooit zal kunnen zijn.
    Toch weet ik ook dat ze diep vanbinnen nog steeds van mij houdt. Wat er tussen ons was, is niet het soort liefde dat overgaat door elkaar niet meer te zien of door met iemand anders te trouwen. Het is het soort liefde die je nooit meer loslaat, wat je ook doet. Wat je ook probeert.
    De snijdende wind uit het noorden drijft me voort. Ik sla mijn wollen mantel dichter om me heen. In de verte doemen de contouren van de stad voor me op. Mijn gedachten dwalen naar vijftien jaar geleden. De winterwind blies me recht in haar warme armen. Terwijl de stad om ons heen kil en grijs en eenzaam was, hadden wij elkaar. Misschien waren we gewoon bang om alleen te zijn. Misschien waren we op zoek naar de warmte van elkaars lichaam in de koudste maanden van het jaar. Winter was al enkele jaren het seizoen waarin het vuur van onze passie oplaaide. In de overige seizoenen was het als smeulende sintels. Dan was ik elders en wachtte zij op mij. Ze zou voor altijd gewacht hebben. Levend voor dat ene seizoen. Ik hield te veel van haar om haar voor eeuwig te laten wachten.
    Mijn hart wilde bij haar blijven. Drie maanden waren we samen, terwijl de winterse wind door de verlaten straten van de stad blies. Voor drie hemelse maanden was ons leven perfect.
    Het was te mooi om waar te zijn. Toen er weer bloesems aan de bomen verschenen, begon mijn zwerversbloed weer te borrelen. Ik kon niet blijven. Er was nog zoveel te zien, zoveel te ontdekken. Ik ben niet als een boom gemaakt om wortel te schieten, ik ben een vogel die zijn vleugels moet uitslaan. De eerste zonnestralen van de lente weerkaatsten op de tralies van mijn gouden kooi.
    Dus nam ik afscheid. Voor altijd. Ze mocht haar leven niet verspillen door op mij te wachten. Ik deed haar beloven dat ze gelukkig zou worden. Toen ik de volgende winter weer in de stad kwam, was ze getrouwd met haar hoefsmid en had ze een zoontje.
    Ik besloot haar niet op te zoeken. Het zou voor ons allebei te pijnlijk zijn. Elke winter kwam ik terug in de stad. Van op een afstand keek ik toe hoe ze langzaam ouder werd en hoe haar kinderen opgroeiden. Ik denk dat ze altijd wist dat ik er was.
    Gedurende vijftien jaar hebben we geen woord met elkaar gewisseld, maar nu komt ze naar mijn kamer in de herberg. Mijn verbazing om haar daar te zien, moet van mijn gezicht af te lezen zijn. Een tijdje staan we onwennig tegenover elkaar.
    “Marcus,” zegt ze dan en ze laat zich snikkend in mijn armen vallen.
    Ik druk haar stevig tegen me aan en streel troostend haar haren, haar betraande gezicht. Haar lippen zoeken en vinden de mijne en we kussen gepassioneerd. Even is het weer zoals vroeger. Tot ik het lichaamscontact waar ik vijftien jaar lang naar gesnakt heb, verbreek. Wat ze ook komt doen, dit zou meer problemen creëren dan oplossen.
    “Je wilde met me praten,” zeg ik zacht. “Wat is er aan de hand?”
    “Het is Luke,” snikt ze. “Hij is van huis weggelopen.”
    Ik weet dat Luke haar oudste zoon is. Hij heeft haar ravenzwarte haren.
    “Ik merkte al een tijdje dat hij… dat hij de wijde wereld in wilde trekken, maar ik probeerde hem tegen te houden. Ik… Ik sloot hem op. Nou ja, niet letterlijk, maar hij mocht nog amper het huis verlaten. Ik wilde hem niet verliezen. Niet hij ook.” Dat laatste zegt ze nauwelijks hoorbaar, maar ik heb niet eens zoveel woorden nodig om het te begrijpen.
    “Hij is een maand geleden vertrokken. Zonder iets te zeggen. Oh, Marcus, hij is nog maar veertien. Ik ben zo ongerust.”
    Ik sla mijn armen om haar heen en wieg haar zachtjes heen en weer.
    “Het is allemaal mijn schuld,” zegt ze. “Ik heb het hem nooit verteld. Ik dacht dat hij het niet zou begrijpen. Ik hoopte dat hij zou blijven. Ik denk dat ik hem weggejaagd heb.”
    “Shhht,” sus ik. “Het is niet jouw schuld.”
    “Ik weet dat ik hem kwijt ben door wat ik gedaan heb, maar ik zou zoveel geruster zijn als ik wist dat hij bij jou was. Ik weet dat je er de voorkeur aan geeft om alleen te zijn, maar…”
    “Ik zal hem vinden,” zeg ik. “Ik zal er voor zorgen dat hem niets overkomt. Vertrouw me maar.”
    “Je weet dat ik mijn leven aan jou zou toevertrouwen.”
    “Je zou beter terug naar huis gaan,” zeg ik. “Je hoefsmid en je andere kinderen hebben je nodig. Luke is veilig bij mij.”
    Ik kus haar voor de laatste keer en dan vertrekt ze.

    ‘Ik nam meteen mijn spullen bij elkaar en ook ik verliet de herberg. Aan iedereen die ik tegenkwam, vroeg ik of ze een veertienjarige jongen met ravenzwarte haren hadden gezien. Het duurde niet lang voor ik je spoor beet had. Zo heb ik je gevonden. En nu ken je het hele verhaal.’
    Ik kijk de jongen aan die tegenover mij aan een verweerde houten tafel in een smoezelige herberg zit. Met grote ogen neemt hij mij in zich op. Grijze ogen, identiek aan de mijne.
    ‘Mijn hele leven had ik het gevoel dat ik anders was,’ zegt de jongen. ‘Ik haatte haar omdat ze mij opsloot. Maar ik denk dat ik het nu begin te begrijpen.’
    ‘Ik heb je moeder beloofd om ervoor te zorgen dat jou niets overkomt,’ zeg ik. ‘En ik ben van plan om die belofte te houden. Dus je zit voor de komende jaren met mij opgescheept. Tenzij je terug naar huis gaat.’
    ‘Ik wil niet terug naar huis,’ zegt de jongen. ‘Misschien later, maar nu nog niet.’
    ‘Wel dan, wat wil je zien van de wereld?’ vraag ik hem. ‘Heb je ooit bergen gezien waarop sneeuw ligt die zelfs in de zomer niet smelt? Of heb je de zon zien ondergaan in de zee?’
    Zijn grijze ogen beginnen te schitteren. Net als iedereen in de stad heeft hij amper verder gezien dan de horizon om de stad.
    De volgende dag zijn we onderweg naar de kust. Ik laat hem een voorsprong behalen, terwijl ik nog een laatste blik op de heuvels achter mij werp. Achter die heuvels ligt de stad, weet ik.

    Ik ben een zwerver. Het zit in mijn bloed. Onderweg zijn is een noodzaak voor mij. Nieuwe wegen bewandelen, nieuwe oorden opzoeken, nieuwe mensen leren kennen. Het is wat ervoor zorgt dat mijn hart blijft kloppen. Zonder dat zou ik vanbinnen langzaam doodgaan.
    Terwijl ik naar de heuvels in de verte staar, besef ik dat ik toen ik haar verliet, gekozen heb voor een snelle dood. Ik heb me nooit meer zo levend gevoeld als in de winters die ik met haar doorbracht.

    Met een zucht wend ik mijn blik af van de heuvels. De jongen draait zich om en ziet dat ik achterop ben geraakt.
    “Kom op, Marcus!” roept hij.
    Misschien dat het enthousiasme van de jongen mij weer tot leven kan wekken. Haar zoon. Mijn zoon.

    Gesponsorde inhoud


    Schrijfsels van Soetkin Empty Re: Schrijfsels van Soetkin

    Bericht van Gesponsorde inhoud


      Het is nu vr 17 mei - 8:16