Over oorlog en liefde
In de 21e eeuw vonden net als in de eeuwen ervoor veel grote veranderingen plaats. Dat deze veranderingen niet altijd positief waren, heeft men in de decennia erna ondervonden. Terwijl Azië op economisch en politiek gebied steeds een machtiger continent werd, verloren de Verenigde Staten van Amerika langzaam hun macht over de wereld, zoals ze die al sinds het begin van de 20e eeuw leken te hebben. Europa groeide uit tot een eenheid, vergelijkbaar met de Verenigde Staten, bang om achter te blijven op de groei van macht van de Aziaten.
Machtsverschuivingen en nieuwe politieke ideeën zorgden voor spanningen. Spanningen die naar mate de jaren verstreken, steeds sterker werden. Aan het einde van de 21e eeuw was het alsof er een nieuwe Koude Oorlog was uitgebroken. En zoals velen reeds voorspelden gebeurde het onvermijdelijke. De Derde Wereldoorlog brak uit. Azië verklaarde als één machtsblok (op Japan na) op 14 november 2108 de oorlog aan de Verenigde Staten van Amerika. Europa, dat zich in dit conflict onmogelijk neutraal kon opstellen, verleende haar steun aan de Verenigde Staten. Langzaam werd de rest van de wereld ongewild meegesleurd in een allesvernietigende oorlog.
14 januari 2116, dag 2617 van de oorlog
Met het intreden van de avond liep de zeldzaam rustige dag in Kamp Parijs alweer bijna op zijn einde. Het kamp zelf werd niet aangevallen en er waren geen berichten van verontrustende verliezen, of grootse overwinningen. Bovendien zat Jay Reynolds bijna de hele dag in de barak van zijn eigen eskader en kreeg hij dus zondermeer weinig mee van wat er buiten gebeurde.
Hun barak was niet veel meer dan een stalen geïsoleerde kist met vier stapelbedden en verlichting, maar de lucht was er tenminste gezuiverd van alle giftige stoffen die in de atmosfeer hingen door het veelvuldig gebruik van biologische en andere wapens die schadelijke residuen achterlieten. Hier hoefde hij gelukkig niet continu in zijn pilotenpak rond te lopen, bang voor giftige gassen of schadelijke straling.
Jay zat met Fritz Schwarzberg te kaarten aan een geïmproviseerd tafeltje tussen hun stapelbedden. Fritz was één van de weinigen die Jay had verwelkomd in zijn nieuwe eskader. Dat nam Jay de rest niet kwalijk; men had gewoon geen behoefte om nieuwe vrienden te maken in een tijd als deze. Als het niet meteen klikte, dan hadden de meesten ook geen zin om er verder nog energie in te steken. De kans dat je die nieuwgevonden vrienden weer zou verliezen was bovendien zo groot dat velen er liever gewoon niet aan begonnen.
Fritz was een goede gozer en samen probeerden Jay en hij zich in hun vrije tijd nog enigszins te vermaken door te kaarten of gewoon wat te praten, maar een echte vriend zou Fritz waarschijnlijk nooit worden. Ze waren door toeval samengebracht in dit eskader. Als ze het voor het kiezen hadden, zouden ze beiden met hele andere mensen omgaan, maar dat zat er gewoonweg niet in.
Vier van de andere soldaten van het eskader waren ook in de barak aanwezig. In een hoek van de barak zat Mizuku Sato een boek te lezen. Ze was – voor zover het wijde uniform dat ze droeg het verraadde – een beeldschone Japanse, maar ze zei niet veel en leek ook geen behoefte te hebben aan het gezelschap van iemand uit haar eskader. Enkel met sergeant Jörgen Mulder had ze af en toe op gedempte toon een gesprek.
Max Abate zat op het bovenste bed van een stapelbed met een virtual reality masker. Hij trainde zichzelf nog eens met een oefenprogramma. Cheng Cheung, een Chinees die een aantal jaren voor de oorlog reeds naar Europa was gevlucht, lag op bed sudoku’s op te lossen. Op het bed naast hem lag Jón Stefánsson te slapen.
Stephanie Jones en Vincent Flanders waren niet in de barak aanwezig. Zij waren vermoedelijk sterke verhalen aan het vertellen in de centrale kantine, of liepen ergens buiten rond. Ze leken de oorlog te verheerlijken, iets waar Jay zich over bleef verbazen en hen af en toe zelfs kwalijk nam. Hij had het niet zo op die twee, hoewel Vincent Flanders op momenten dat hij niet stoer hoefde te wezen voor andere soldaten soms nog best een goede gozer was. Stephanie Jones was echter bijna nog mannelijker dan Jay. Oorlog en opscheppen over haar heldendaden leken de enige dingen waar ze zich mee bezighield. Ze was een bekwaam Biped Tank piloot, maar daar was dan ook alles mee gezegd.
Net toen Jay zijn winnende kaarten wilde uitleggen, ging de deur van hun barak open. Sergeant Mulder stapte in zijn pilotenpak en met zijn helm onder zijn arm de barak binnen, gevolgd door Stephanie en Vincent. Iedereen keek in afwachting van een mededeling naar hun sergeant. Cheng wekte Jón en Max zette zijn masker af.
“Luister mensen,” begon Mulder, “Om 18:50 wil ik jullie allemaal in jullie Biped Tanks hebben zitten. Er zijn signalen ontvangen van activiteiten in district D, sector 4 en wij moeten daar een kijkje gaan nemen. Waar het om gaat is niet precies bekend, maar dat we met een heel eskader gaan kijken wel. Dus oren en ogen open, soldaten!” Jörgen Mulder keek op zijn horloge en vervolgde: “Jullie hebben nog ruim tien minuten. Tempo!”
De sergeant verdween weer uit de barak en iedereen wisselde hun vrijetijdsuniformen om voor hun pilotenpakken. Jay had zelf nog meegewerkt aan het ontwikkelen van de pakken. De basislaag was van een kunststof speciaal ontwikkeld voor maximale isolatie tegen giftige stoffen in de atmosfeer en bescherming tegen normale weersomstandigheden. Voor de meest extreme weersomstandigheden werden speciale pakken gemaakt die alleen voor gebieden met dergelijke bijzonderheden bedoeld waren.
De tweede laag bestond uit tientallen om en om over elkaar aangebrachte koolstof en titaniumnanobuisjes. Een sterke geweven kogel- en brandwerende laag, die de drager ervan heel wat klappen kon laten opvangen zonder ernstige verwondingen op te lopen. Toen Jay nog studeerde was men eindelijk na vele decennia in staat om met redelijke eenvoud nanotechnologie toe te passen. Het kwam dan inmiddels ook bijna overal voor, omdat het zoveel meer voordelen had dan het ouderwetse gebruik van materialen. Zelfs grote delen van de Biped Tanks bestonden uit onderdelen die deels werden vervaardigd met nanotechnologie.
Over de tweede laag van het pilotenpak zaten nog enkele kunststof en titanium segmenten om de hevigste klappen eerst op te vangen voordat de laag eronder er mee te maken zou krijgen. Samen zorgden de lagen ervoor dat de piloten één van de meest veilige en geavanceerde pakken droegen die in het leger werden gebruikt. Soms voelde Jay zich schuldig ten op zichten van de minder fortuinlijke soldaten, die zich slechts met hun basisuitrusting in de strijd moesten wagen. De kogels en projectielen van de vijand waren voor hen lang niet het enige gevaar dat op de loer lag. Elke scherpe punt of rand waar een soldaat op botste of tegenaan schuurde kon in de uiterst giftige atmosfeer fataal zijn, nog lang voor ze binnen schootsafstand van de vijand waren.
Jay betrapte zich erop dat zijn gedachten afdwaalden en maakte zich klaar om te vertrekken. Hij pakte zijn gereedschapskoffer en -riem die hij altijd en overal bij zich had en nam de rugzak met zijn overige bezittingen mee. Samen met de rest van het eskader liep hij richting de uitgang van het barakkencomplex. De piloten zetten hun helmen op en liepen de sluis in die voorkwam dat schadelijke stoffen de barakken zouden binnendringen.
Op hun weg naar de Biped Tank, zag Jay meteen weer de verschrikkingen van de oorlog. Alles was beschadigd en iedereen was vuil. Her en der was het geschreeuw van creperende gewonden te horen en achter de helmen van de infanteriesoldaten waren hun sombere gezichten te zien. Iedereen had verliezen geleden en iedereen was uitgeput; aan het einde van zijn of haar krachten door een slopende strijd die al meer dan zeven jaar voortduurde.
Met elke seconde die verstreek werd de wereld een vervelendere plek om nog te leven. Alles was kapot. Nergens meer kans op overleven zonder allerhande technische hulpmiddelen voor het zuiveren van lucht en water. De enige manier om te vergeten dat deze oorlog al lang geen doel meer had en dat een leven na deze hel bijna niet mogelijk meer was, was gewoon je werk doen. Strijden tegen anderen die jou niets hadden misdaan en andersom. En als je niet aan het werk moest, kon je je het beste maar van alles afsluiten, zoals Jay deed. Opgesloten in de barak. Hoewel hij er nog middenin zat en de grond af en toe trilde van explosies, leek het op zulke momenten voor even alsof hij ver van de oorlog was. Jay vroeg zich af hoe lang hij dat nog vol kon houden voor hij gek zou worden.
“Wat zouden ze voor ons in petto hebben?” vroeg Fritz, die naast Jay kwam lopen.
“Ik weet het niet. Een verdwaalde patrouille? Een eskader met problemen om zich onzichtbaar te houden? Geen idee…”
“Mulder was ook niet echt duidelijk, hè? Ik geloof wel dat ‘ie er nogal wat ernst in ziet.”
“Ach, wat maakt het uit?!” bulderde Vincent die aan de andere kant van Jay kwam lopen, “We maken ze in, wie het ook zijn!”
Terwijl ze verder praatten over wat hen te wachten zou kunnen staan, liepen ze naar de plaats waar hun Biped Tanks stonden.
Jay was blij toen hij zijn Swamp Devil zag staan. Hij voelde zich weinig op zijn gemak in het eskader waar hij een maand eerder naartoe was overgeplaatst. Zijn V120.2 Biped Tank was één van de meest geavanceerde Biped Tanks die in dit kamp aanwezig waren en daar was hij trots op. Vooral omdat hij zelf had meegewerkt aan de ontwikkeling van dit model.
De Biped Tanks waren allemaal mat donkergroen of donkergrijs, om niet op te vallen in hun omgeving. De Biped Tank van Jay was echter donkergroen met enkele strepen in een lichtere teint groen. Die waren erop gespoten toen hij nog in New Orleans vocht. De plaats waar hij min of meer gedwongen de overstap van monteur naar Biped Tank piloot maakte.
In New Orleans werd er vrijwel alleen in de moerassen gevochten en Jay kwam vaak precies op het juiste moment aan om zijn strijdkameraden te helpen. Alsof je het over de duivel hebt, werd achteraf vaak gezegd. Daar bedacht Jay de naam Swamp Devil voor zijn V120.2 en zette het met afschrikwekkende letters op de romp.
Jay’s Biped Tank was net als die van de anderen al vaak beschadigd geweest; het pantser werd ontsierd door grote, diepe krassen en het was goed te zien dat er reparaties hadden plaatsgevonden. Toch was het in de ogen van Jay een schoonheid. Swamp Devil was één van zijn trouwste strijdmakkers geworden. Waar mensen soms onberekenbaar waren, kon Jay er altijd van uitgaan dat zijn V120.2 zou doen wat hij van de machine verwachtte.
Jay borg zijn gereedschapskist op in een kleine ruimte in de romp van de V120.2 en klom vervolgens in het ruim vijf meter hoge gevaarte. Hij stopte zijn rugzak weg en gespte zich vast in de stoel. Toen iedereen de systemen van zijn of haar Biped Tank startklaar had, sprak sergeant Mulder hen toe.
“Green One hier. Als ik het signaal geef vliegen we naar district D, sector 4. We hebben reden genoeg om te denken dat er iets is dat we uit moeten gaan zoeken. Wat ons te wachten staat is echter niet bekend. We vermoeden een troepentransport dat in de problemen is geraakt of een ander dergelijk transport. Ik verwacht niet dat het moeilijk gaat worden, maar we hebben het wel over district D, een eind hiervandaan dus. We vertrekken nu.”
De motoren van de negen Biped Tanks begonnen te ronken en langzaam stegen ze op, om vervolgens in formatie weg te vliegen, nagekeken door de soldaten die in het kamp achterbleven.
“Dit is Green One. We naderen ons doel op 10 kilometer. Nu wordt het serieus, mensen.”
Sergeant Mulder had zijn woorden nog maar net uitgesproken toen plotseling uit het niets het vuur werd geopend op het eskader. In paniek werd er van alles door elkaar geschreeuwd door de verschillende piloten.
“Rustig blijven nu! Green One tot en met Five wijken uit naar rechts, de rest naar links. Ga lager vliegen en probeer dat afweergeschut te ontwijken…” Jörgen ontsnapte maar net aan het vuur dat op hem werd gericht. “Godverdomme! Waar komen die klootzakken vandaan? Ik heb niets op mijn radar! Open het vuur als je er kans toe ziet!”
De verschillende Biped Tanks ontweken zo goed en zo kwaad als het ging het afweergeschut dat ze niet met hun boordsensoren konden ontwaren en probeerden de vijandelijke units uit te schakelen.
“Green Six en Seven zijn verdwenen, sergeant!” schreeuwde Max Abate, Green Two.
“Verdomme! Heeft iemand ze al op hun radar?!”
“Nee m’neer,” antwoordde Jay, “Het lijkt erop dat ze een ingenieus magnetisch veld om hun linie hebben weten te leggen. Daar moeten een paar creatieve men…”
“Ja, moedig ze ook nog even aan, Jay!” gromde sergeant Mulder, “Zorg liever dat je ze naar gene zijde knalt, anders doen ze het met jou!”
Een hevig gevecht barstte los met een vijand die enkel te herkennen was aan de plaatsen waarvandaan werd gevuurd. Langzaam maar zeker kregen Green One tot en met Five grip op de situatie, door een paar van de afweergeschutstellingen uit te schakelen.
“Green Five hier. Ik geloof dat we te maken hebben met GU700 afweergeschut met automatische zoeker, sergeant. Da’s een geluk bij een ongeluk,” meldde Jay.
“Aan dat soort informatie hebben we veel meer, Green Five. Dank je! Kom op mensen, die dingen hebben we zo uitgeschakeld. We hebben het al eerder gedaan. Alleen nu hebben ze het ons iets moeilijker gemaakt.”
De piloten van het eskader van sergeant Mulder hadden inmiddels zoveel ervaring opgedaan, dat afweergeschuttypes als de GU700 voor de meesten van hen weinig geheimen meer hadden. Nog geen tien minuten later hadden ze de laatste weerstand uitgeschakeld en voegden Green Eight en Nine – Stephanie en Vincent – zich weer bij de groep.
“Cheung en Stefánsson zijn we kwijt,” meldde Vincent verslagen.
Even was het stil. Iedereen wachtte op orders van sergeant Mulder.
“Laten we dan ter ere van hen deze missie tot een goed einde brengen! Ons bezoek aan district D, sector 4 zal even moeten wachten mensen. We gaan naar beneden en zullen eens uitzoeken wie ons er zo vreselijk bij hebben genaaid.”
De Biped Tanks daalden af en kwamen terecht in de stad onder hen. Ze bevonden zich in een oud deel van Parijs met grote gebouwen uit de jaren tien van de vorige eeuw. De lucht was helder en de maan was bijna vol, waardoor er behoorlijk wat licht op straat was.
“Ik geloof dat daar één van de boosdoeners staat,” meldde Jay terwijl hij met een arm van zijn V120.2 naar een toren wees.
“Wat doen we er mee? Jij hebt hier meer verstand van dan ik, vrees ik,” antwoordde Mulder.
“Hoewel het er allemaal vrij primitief uitziet, lijken ze met een aantal van deze torens een magnetisch veld te hebben opgeworpen dat onze radars in dusdanige mate stoort dat wij er geen ontvangst op hebben. Als we er één vernietigen, denk ik dat we een groot deel, of het hele gebied weer op de radar krijgen.”
“Oké, dat klinkt goed. Hopelijk heb je gelijk. Wees paraat iedereen, misschien krijgen we zo meteen meer te zien dan we eigenlijk zouden willen. Maak die toren maar onklaar Jay.”
“Van onderen!” riep Jay terwijl hij een projectiel op de toren afschoot.
Met een felle flits en een harde klap stortte de toren in en binnen een fractie van een seconde hadden de radars van de Biped Tanks weer bereik. Hun schermen vulden zich met plotseling zichtbaar geworden kleine units.
“Verdomme. Had ik maar niets gezegd,” gromde Mulder. “Gevechtsposities mensen! Niet opstijgen, dan pakken ze ons zonder dat we ons goed kunnen verdedigen.”
De piloten zetten hun Biped Tanks in een soort kring, zodat ze zich van alle kanten konden verdedigen. Vanachter en uit de gebouwen kwam nu een groot aantal soldaten met jumpsuits tevoorschijn.
“Het zit ons ook niet mee, hè! Ze hebben Heavy Armoured Jumpsuits! Hoe komen ze aan al dat spul? Zit hiernaast een fabriek of zo?” sprak Stephanie vol ongeloof terwijl ze met haar machinegeweren de vijand onder vuur nam.
Als een zwerm wespen vlogen de vijandelijke soldaten om hen heen. Hoewel de tegenstanders in hun jumpsuits maar dwergen waren in vergelijking tot de Biped Tanks en hun vuurkracht en pantser veel minder sterk waren, waren ze wel met minstens vier keer zo veel.
Waar de wapens van de Biped Tanks niet voldoende waren, gebruikten de piloten hun mechanische armen om de tegenstanders weg te slingeren of te verpletteren. Ondanks dat de Biped Tanks dankzij de klasse van hun piloten duidelijk de meerdere waren in dit gevecht, waren enkele van de gevechtsmachines reeds zwaar beschadigd dankzij het afweergeschut en de aanval van de soldaten in de HAJ’s.
Net toen het er op leek dat ze zo goed als gewonnen hadden, bemerkte Fritz een nieuw gevaar op zijn rader.
“We hebben problemen sergeant! Er komen tanks aanrijden, 200 meter ten noorden van ons!”
“Wat? Houdt het dan nooit op?!”
“We moeten weg hier sergeant!” schreeuwde Fritz, terwijl hij in paniek twee soldaten van zich af probeerde te werken.
Jay merkte dat er iets fout zat, draaide zich om naar Fritz en zag dat het al te laat was. Een projectiel suisde recht op Fritz af en één van de soldaten waarmee hij strijd leverde.
“Fritz!” riep Jay machteloos.
Een explosie volgde en de Biped Tank van Fritz vloog naar achteren. Er woedde een hevige brand waar de cockpit had gezeten.
“We moeten verspreiden! Green Four en Five, volg mij. De rest wijkt uit naar het westen, zoek een goed te verdedigen plaats uit,” commandeerde Mulder.
De Biped Tanks schoten weg van de plek des onheils terwijl er achter hen nog een aantal explosies waren van de aanval van de tanks.
“Hier links! We zullen die soldaten met hun HAJ’s eerst eens te grazen nemen en dan gaan we proberen om die verrekte tanks terug te pakken,” verkondigde Mulder.
Maar opnieuw kwamen ze voor een onaangename verassing te staan. Vanuit de gebouwen werden ze beschoten door Stealth Troopers, soldaten die onzichtbaar waren voor de radar van de Biped Tanks. Ze waren lichtbewapend, omdat ze anders onvoldoende energie zouden hebben om hun onzichtbaarheid te behouden, maar ook nu waren het er een groot aantal en daarom weldegelijk een serieuze bedreiging voor Jörgen, Mizuku en Jay.
“Waar zijn we in godsnaam beland?! We zouden alleen even een sector checken! Hoe komt dit hele arsenaal hier?!” hijgde Mulder.
“Misschien was het een val,” opperde Mizuku, die driftig bezig was om hun belagers uit te schakelen.
Jay vuurde een projectiel af op een gebouw van waaruit ze door meerdere soldaten werden belaagd en het gebouw stortte direct in.
“Zo doen we dat,” zei hij triomfantelijk.
“Te vroeg gejuicht jongen; het was wederom een afleidingsmanoeuvre. Ze hebben zwaarder geschut ingezet.”
Op de hoeken van de gebouwen waar ze zojuist voorbij waren komen lopen met hun Biped Tanks, zaten twee groepjes met grote antitankwapens.
“Kijk uit! Ze hebben daar vier raketten met onze namen erop geschr…”
Het eerste wapen werd al afgevuurd op de Biped Tank van Mizuku. Ze maakte nog een stap naar voren om het projectiel te ontwijken, maar het was al te laat; haar V110.6 werd geraakt.
“Mizuku!” schreeuwde Mulder.
De sergeant twijfelde een seconde, maar schoot toen op de soldaten met de antitankwapens af.
“Jay, kijk bij Mizuku. Als ze nog verder kan, maak dan dat je weg komt!”
“Maar m’neer…”
“Dat is een bevel Jay! Dat meisje is hier om voor de eer van haar overleden vader te vechten. Dat is haar enige reden en door deze hel heeft ze alles en iedereen verloren! Ik wil het niet op mijn geweten hebben dat zij hier ook sterft!”
Jay stapte op Mizuku af en zocht herhaaldelijk contact, terwijl hij de Stealth Troopers die het op hem en Mizuku hadden gemunt probeerde uit te schakelen. Ondertussen had sergeant Mulder de groep soldaten, die met twee antitankwapens in de aanslag zaten, uitgeschakeld met een spervuur en een verpletterende stamp van één van de poten van zijn Biped Tank. Aan de overkant hadden ze echter ook weer een wapen klaar en waren ze het andere aan het herladen.
“Mizuku! Ben je daar nog?” schreeuwde Jay wanhopig. “Mizuku?!”
“Ja… Ik ben er nog. Mijn systemen zijn uitgevallen. Ik probeer ze weer online te krijgen. Ik… Wacht… Ja, ze doen het weer! Ik denk dat ik Tin Goddess nog kan bewegen.”
De V110.6 kwam langzaam overeind en terwijl een deel nog in de brand stond leek de Biped Tank nog te kunnen vluchten.
“We moeten gaan, Mizuku!”
“Wat? En Mulder dan?”
“Hij zei dat we moesten vertrekken!”
Achter hen waren twee daverende klappen te horen. De V110.1 van Mulder werd getroffen door twee antitankgranaten.
“Nee!” schreeuwde Mizuku bijna hysterisch, terwijl ze het vuur opende op de soldaten die de Biped Tank van Mulder hadden uitgeschakeld. De lichamen van de soldaten spatten uit elkaar toen ze werden getroffen door de kogels van de grote machinegeweren van de Biped Tank van Mizuku.
“We moeten nu echt gaan! Anders heeft hij voor niets zijn leven gegeven! Hij deed dit voor jou!”
Tin Goddess draaide zich om en steeg op, direct gevolgd door Swamp Devil, die bleef vuren op alles dat een bedreiging leek voor de twee vluchtende Biped Tanks.
“Vlieg naar het zuiden, Mizuku, ik volg je!”
Jay probeerde de overige leden van het eskader op te roepen, maar hij kreeg geen contact. Onder hen was de strijd echter nog niet gestreden en Jay hoopte dat de overlevenden konden vluchten, maar hij zag het somber in toen steeds meer explosies zichtbaar werden. Voor even verkeerde hij in een tweestrijd; Mulder had hem bevolen Mizuki in veiligheid te stellen, maar ergens tussen de gebouwen waren er misschien nog leden van zijn eskader die hulp nodig hadden. Het feit dat Mulder zijn leven had gegeven voor de Japanse gaf de doorslag. Als Jay haar niet weg zou loodsen uit dit wespennest, was de dood van zijn sergeant voor niets geweest.
“Green Five, mijn systemen vallen uit!” Mizuki klonk radeloos.
“Wat?! Euh… Probeer nog een klein stukje verder te vliegen! Ik denk dat we het beste op een heuvel 1200 meter ten zuidwesten van hier kunnen landen.”
“Ik weet niet of ik dat red!”
“Probeer het en maak anders een noodlanding.”
De zwaar gehavende Biped Tank van Mizuku vloog zo goed en zo kwaad als het ging richting de heuvel die Jay bedoelde.
“Ik ga het niet redden!” gilde Mizuku.
“Voer de gegevens in, zet hem op automatische piloot en gebruik je springstoel!”
“Dat kan niet! Ik heb nog maar minder dan de helft van de systemen online!”
“We zijn er bijna! Maak een noodlanding!”
Alsof de Biped Tank de woorden van Jay zelf had gehoord, stopte deze er meteen helemaal mee. De V110.6 van Mizuku stortte naar beneden richting de heuvel.
“Mizuku!”
Net voor de Biped Tank te pletter zou slaan, zat er weer beweging in. Alsof de V110.6 tegen een onzichtbare muur opbotste, raakte de Biped Tank direct bijna al haar snelheid kwijt. Mizuku wist haar Tin Goddess nog net op tijd onder controle te krijgen en klapte relatief zacht tegen de heuvel aan. Jay landde zijn Biped Tank enkele meters van die van Mizuku af en sprong uit zijn V120.2.
“Mizuku! Mizuku!”
Uit het wrak dat ooit haar trotse Tin Goddess was, viel Mizuku naar beneden. Met een doffe klap kwam ze op de grond terecht, waar ze roerloos bleef liggen. Jay viel op zijn knieën naast haar en controleerde direct het apparaatje op haar pols dat hartslag, bloeddruk en ademhaling registreerde. Met een zucht van verlichting zag hij dat enkel haar hartslag en bloeddruk wat hoger waren dan de norm, wat niet gek was na de afgelopen gebeurtenissen. Hij rende snel terug en haalde de rugzak die inmiddels niet meer netjes op zijn plek lag uit zijn cockpit, om deze onder het hoofd van Mizuku te leggen.
“Rust jij maar even uit.”
Jay haastte zich weer naar zijn V120.2 en probeerde op alle mogelijke manieren de omgeving te scannen op mogelijk gevaar, of eventuele voordelen. Hij vond geen van beide. Daarna bluste hij het vuur dat uit de achterkant van Mizuku’s Biped Tank sloeg. Na een korte rust om even op adem te komen begon hij met de reparatie van zijn Swamp Devil.
Een paar uur later zag Jay dat Mizuku weer bij haar positieven was gekomen en hij stopte met zijn werkzaamheden.
“Gaat het een beetje met je?”
Mizuku schrok van de stem van Jay via de intercom. “Ja… Ik denk het wel. Mijn pak heeft de klappen opgevangen.”
“Oké, gelukkig maar.”
“Heb je nog wat gehoord van de rest? Van Jörgen…?”
“Nee, het spijt me. Ik vrees dat er voor hen geen hoop meer is.”
Mizuku wilde schreeuwen dat hij dat niet mocht zeggen. Jörgen Mulder had haar als een vader onder zijn hoede genomen en beschermd tegen het harde leven op de verschillende basissen en in de kampen, maar ze wist dat Jay gelijk had.
“Ik ben mijn Biped Tank nu aan het repareren, zodat we ons in ieder geval kunnen verdedigen als er gevaar dreigt. Gelukkig zijn de beschadigingen minder erg dan ze lijken en ik denk dat ik over een uur of twee wel klaar ben met alles wat ik hier ter plaatse kan verhelpen. Daarna ga ik met Tin Goddess aan de slag. Ik hoop dat ik er nog wat van kan maken…”
Mizuku zweeg en Jay liep even later met zijn rugzak weer terug naar zijn Biped Tank om verder te gaan met de reparaties. Na de reparaties aan zijn V120.2 gunde Jay zichzelf even slaap, terwijl Mizuku af en toe wat rondliep, maar vooral in stilte naar de stad zat te staren. Uiteindelijk, reeds diep in de nacht, viel Mizuku in slaap onder het wakend oog van Jay die begonnen was met de reparaties aan de V110.6.
15 januari 2116, dag 2618 van de oorlog
Mizuku keek met een zucht over de stad voor zich. Alles in puin, met hier en daar een rookwolk vanwege een brand of een instortend gebouw. In de verte, aan de horizon waar de zon inmiddels op kwam, was nog net een gitzwarte rookwolk te onderscheiden. Dat moest de V110.1 van Jörgen zijn, of misschien van één van de andere Biped Tanks uit haar eskader. Mizuku zuchtte opnieuw. Van binnen werd ze opgevreten door het verlies van haar zoveelste dierbare aan deze vreselijke oorlog, maar ze kon er niet meer om huilen. Haar tranen waren op en haar lichaam was te vermoeid en gepijnigd om nog te reageren op haar emoties. Achter haar was Jay nog steeds bezig om de besturingssystemen van haar Tin Goddess weer online te krijgen, maar zijn gevloek werd met de minuut erger. Dat kon weinig goeds betekenen.
Uiteindelijk gooide Jay uit frustratie zijn gereedschap aan de kant en sprong hij uit de cockpit van de V110.6. Hij rekte zich uit en keek naar de opkomende zon. De lucht was troebel van alle stof en gassen en de kleuren van de zon werden gefilterd tot er een bloedrode gloed over bleef. Dit was niet de zon die hij van thuis kende, dit was een oorlogszon. Jay ging naast Mizuku staan en tuurde in gedachten verzonken voor zich uit.
“Hoe heeft het zover kunnen komen? Wat… is er verdomme gebeurd?” zei Mizuku opeens.
Het duurde even voor Jay de woorden die hij hoorde ook daadwerkelijk begreep. “Wat bedoel je? Wat er vannacht gebeurd is, of gewoon deze hele klote-oorlog?”
“Deze hele oorlog…”
“Tja. Dat is inmiddels de vraag die ons allen bezig houdt, niet? De zin van het leven doet er niet eens meer toe nu iedereen alleen nog maar bezig is met overleven…”
Jay ging naast Mizuku zitten en keer haar aan, maar met de pilotenhelm op was er niets van haar mooie gezicht te zien. Mizuku bleef naar de opkomende zon turen.
“Ik denk, dat het allemaal de schuld van God is. Hij schiep de mens en daarmee ellende. Dit is immers niet de eerste grove fout die de mens heeft gemaakt… Er zijn natuurlijk ook goede mensen, maar die zijn alleen maar nodig omdat slechte mensen er een zooitje van maken. Zonder mensen zou deze planeet echt beter af zijn. Want neem nou…”
“Geloof jij in God?” onderbrak Mizuku hem.
“Wat? Nee, eigenlijk niet. Ik zeg ook maar wat… Er is vast wel iets, want we hebben lang niet alles wetenschappelijk kunnen verklaren. Maar een God, een macht, die alles regelt en zo, daar geloof ik niet in. Net zo min als in de schepping in zeven dagen en dat soort dingen… En jij?”
“Nee. Als hij zou bestaan, zou hij toch minstens de barmhartigheid hebben kunnen tonen door ons allemaal tegelijk naar de Hemel te sturen, in plaats van deze oorlog waarin de mens zichzelf vernietigt. Nee, ik geloof niet dat er iets is dat zo slecht is dat het de hele mensheid zo zou laten creperen.”
“Ja. Je zal wel gelijk hebben…”
Een lange stilte viel. De zon kwam langzaam op en verlichtte met haar stralen een steeds groter deel van de stad voor hen. De verwoesting die ze zagen was kenmerkend voor de rest van het landschap dat ze de laatste maanden hadden gezien.
Enige tijd later stond Jay op om verder te sleutelen aan de V110.6, in de hoop er nog leven in te krijgen. Terwijl hij zo goed en zo kwaad als het ging verder werkte, zag hij hoe Mizuku roerloos bleef zitten. Ze moest kapot zijn, kapot en op. De laatste tijd was slopend geweest, voor iedereen. Maar Mizuku had helemaal niemand meer over. Iedereen die ze ooit liefhad was gestorven of vermist. En vermist in deze oorlog was niet veel anders dan een uitstel van het overlijdensbericht.
Uiteindelijk stond ook Mizuku op. Terwijl ze wegliep keek Jay haar na, tot ze tussen de kale bomen uit het zicht verdween. Hij wilde haar achterna lopen, maar bedacht zich. Wat voor zin had het? Wat voor zin had het überhaupt nog om ook maar iets te doen? Hij probeerde te overleven in een oorlog die zijn wereld had vernietigd. Wat als hij het zou overleven? Wat zou hij dan moeten?
Om niet gek te worden pakte hij zijn gereedschap weer op en sleutelde verder. Af en toe was er nog een explosie te horen, maar ze waren te ver afgedwaald in niemandsland om bedreigd te worden.
Aan het einde van de middag gaf Jay zijn moed op. De V110.6, de Tin Goddess van Mizuku was gesneuveld in een laatste poging om het leven van haar piloot te redden. Jay ruimde zijn spullen op en sloot de Biped Tank af. Hij probeerde Mizuku op te roepen, maar ze had haar intercom uitgezet, of ze was te ver weg van Jay om nog contact te kunnen maken.
Met een zucht liep Jay in de richting van waar Mizuku was weggelopen, in een poging haar te vinden. Waarom wist hij ook niet. Het had geen nut om verder te ploeteren in een wereld die haar zinnigheid had verloren.
Na een half uur lopen zag hij met de scanner van zijn helm dat er een levensvorm zich nog enkele tientallen meters van hem bevond. Zelf zag hij, ondanks de automatische verduistering die zijn helm inzette, weinig omdat hij inmiddels bijna aan de andere kant van de heuvel was en het felle rode licht van de ondergaande zon hem reeds tegemoet kwam. Toen hij bijna bij de persoon was, zag hij dat het Mizuku was. Ze zat op de grond, net zoals die ochtend, naar de ondergaande zon te kijken.
Jay ging naast haar zitten en samen zaten ze zwijgend voor zich uit te kijken.
“Het is niet gelukt hè?” zei Mizuku die blijkbaar haar intercom weer had aangezet.
“Nee. De schade aan je Tin Goddess kan ik niet meer verhelpen. In ieder geval niet hier. Sorry…”
“Dat geeft niet. Je hebt je best gedaan.”
Mizuku legde even haar hand op die van Jay, om haar dankbaarheid te tonen. Hij wenste dat ze hun pakken niet aan hadden, zodat hij weer eens een echte oprechte aanraking zou voelen, maar het mocht niet zo zijn. Plotseling vroeg hij zich af waarom hij nu toch nog verlangde naar warmte, vriendschap en liefde. Hij had het vaker gehoord; liefde overwint alles. Zou hij daarom door blijven gaan met de dingen die hij deed, terwijl het allemaal zo volslagen nutteloos leek?
Lange tijd bleven ze zo zitten. De zon was reeds onder en er waren alleen nog af en toe lichtflitsen zichtbaar van explosies in de verte die gepaard gingen met gerommel.
“Je kunt vannacht wel in mijn SD slapen. De systemen werken niet meer omdat alles is doorgebrand, dus je kunt de verwarming ook niet meer gebruiken,” zuchtte Jay, nog steeds geïrriteerd door het feit dat hij de V110.6 van Mizuki niet eens operationeel kon krijgen. “En van je stoel is trouwens ook niet al te veel meer over…”
Het was alsof Mizuku wakker schrok toen ze plots haar helm naar hem toedraaide. “Wat…? En waar slaap jij dan?”
“Ik weet niet… Dit pak biedt voldoende bescherming tegen de buitenlucht.”
“Maar niet tegen de kou, Jay. Het is ’s nachts veel kouder dan nu. En dat pak is er niet op gemaakt om je met dergelijke temperaturen nog te beschermen. Straks word je nog ziek.”
“Tja… Wat maakt het uit? Er is…”
“Dan heb ik toch niets meer aan je?” zei Mizuku nu enigszins geamuseerd, maar vervolgde zo serieus en nonchalant mogelijk: “Dus dan moeten we maar samen in je Swamp Devil slapen.”
Hoewel ze elkaar amper kenden, wist Mizuku bijna zeker dat Jay niet zou weigeren. De meeste mannelijke piloten zouden graag de nacht met haar doorbrengen en het leek de enige oplossing voor het probleem te zijn. Bovendien zou ze het zelf, net als Jay, niet erg vinden om weer eens wat dichterbij iemand te zijn dan de afstandelijkheid die de ellende nu al maanden, zo niet jaren, met zich meebracht.
Mizuku stond op en reikte haar hand naar Jay. “Kom je nog?”
“Euh…ja.”
Jay pakte haar hand vast en kwam ook overeind. Vervolgens liepen ze weer naar de andere kant van de heuvel waar Tin Goddess en Swamp Devil in de duisternis stonden te wachten op de twee piloten.
Terwijl Mizuku nog even naar haar oude vertrouwde ‘gevechtspartner’ liep, opende Jay zijn Biped Tank om te kijken in hoeverre hij wat ruimte kon maken in de cockpit om er met twee mensen in te slapen. Het zou aardig krap worden en Jay wist niet of hij dat prettig of onprettig moest vinden. Uiteraard was het niet erg om met een Japanse schone in één cockpit te liggen, maar hij werd er wat nerveus en onzeker van. Hij was nooit goed met vrouwen geweest. Meer dan twee echte vriendinnetjes had hij niet gehad en dat was uit de tijd dat hij studeerde. Maar dit was niet de tijd om zich zorgen te maken over slapen met een meisje. Er zou tenslotte niets gebeuren.
Jay schakelde de verwarming in. Als hij alleen zou hebben gelegen zou hij dat waarschijnlijk niet hebben gedaan. Het was enkel overbodig stroomverbruik, maar hij wilde geen slechte gastheer zijn. Gelukkig lagen ze er met z’n tweeën en zou het dus niet nodig zijn om de verwarming al te hoog te zetten. Toen Jay de automatische verdediging van zijn V120.2 nog een keer checkte, stond Mizuku opeens voor hem.
“Kan ik instappen?”
“Ja… ja.”
Jay ging verzitten en hielp Mizuku een handje om in de cockpit te klimmen. Enigszins ongemakkelijk wrongen ze zich langs elkaar heen. Jay sloot de cockpit en liet de lucht in de cabine zuiveren van alle giftige stoffen die in de atmosfeer rondzwierven. Hij zette zijn helm af en haalde zijn hand door zijn halflange blonde haar.
“Pff… Ik kan me niet herinneren dat ik een keer eerder zo lang mijn helm op heb gehouden. Het zal nu wel stinken daarbinnen!”
Mizuku giechelde terwijl ze haar eigen helm afdeed. Jay bewonderde haar schoonheid voor een kort moment. Haar warme bruine ogen, haar lange glanzende zwarte haar en haar prachtige glimlach.
“Hier was ik altijd jaloers op. Jij kan zonder je pak overleven in je Biped Tank. In mijn V110.6 is dat niet mogelijk.”
“Ja, dat klopt,” grijnsde Jay, “Daar ben ik dan ook erg blij om.”
Eindelijk werd de sfeer wat aangenamer. Ver weg van het front, dicht bij elkaar in de cockpit van de V120.2. Het klikte verrassend goed tussen de twee piloten en ondanks al het leed was er na maanden weer wat ruimte voor een fijn gesprek. Niet over de oorlog, niet over verloren dierbaren, maar over goede herinneringen en leuke verhalen.
Jay staarde naar de maan in de verrassend heldere avondlucht. Het was een prachtige volle maan die hier veel groter leek dan thuis. Het zilveren licht verlichtte de omgeving en ondanks de kapotgeschoten stad onder aan de heuvel, was het een mooi plaatje. In de cockpit was het geluid van explosies niet te horen en opeens leek alles in het heldere witte licht heel sereen.
“Wat een prachtige maan…” De woorden ontschoten aan Jay’s lippen.
“Dank je,” lachte Mizuku.
“Hè? Wat?”
“Mijn naam, het betekent letterlijk prachtige maan.”
“Oh… Nou ja, het klopt wel…” zei Jay verlegen.
Mizuku giechelde en samen bleven ze een tijdje naar de maan kijken.
“Het is wel warm hier,” verzuchtte Mizuku.
“Ja, dat klopt; ik had niet verwacht dat we het hier met z’n tweeën zo euh… warm zouden krijgen…” lachte Jay wat ongemakkelijk die zag hoe het pantserglas van de cockpit inderdaad al aardig beslagen was.
“Ik zal de verwarming wat lager zetten.”
“Nee, dat hoeft niet. Ik trek mijn pak wel uit. Dat ding begint me nu wel te irriteren.”
Jay had het ook al best warm had gekregen, maar wilde er niet over klagen. Hij kreeg echter nog wat warmer nu het slanke lichaam van Mizuku met daaromheen enkel het strakke onderpak zichtbaar werd.
Mizuku frommelde haar pilotenpak een beetje achter zich, zodat ze geen last meer had van de verschillende bedieningspanelen die in haar rug staken. Ze keek naar Jay en zag zijn lichtelijk rood aangelopen hoofd.
“Heb jij het niet warm, Jay?”
“Euh… ja, nee… Ja, eigenlijk wel…”
“Trek je pak dan uit.”
“Ja… Nee, het zit wel goed zo. Anders gaat het hier misschien stink…”
Mizuku merkte dat ze Jay in verlegenheid had gebracht. Ze wachtte niet op zijn hakkelende antwoord, maakte wat gespen los en ritste zijn pak los tot aan zijn middel.
“Zo, dat is vast beter, of niet?” glimlachte Mizuku.
“Ja…” reageerde Jay overdonderd.
“Laten we nu maar gaan slapen dan,” gaapte Mizuku terwijl ze haar hoofd op Jay’s borst legde en haar hand in zijn pak onder zijn rug liet glijden, zodat ze hem in een stevige omhelzing kon sluiten. “Welterusten piloot Jay Reynolds,” fluisterde ze.
“Welterusten, Mizuku.”
16 januari 2116, dag 2619 van de oorlog
De volgende ochtend werd Jay veel later wakker dan gewoonlijk. De rust die ze op deze heuvel hadden, in de veilige cockpit van zijn SD en de warmte die Jay en Mizuku met elkaar deelden maakte het er stukken aangenamer op dan de rusteloze nachten aan het front en in de noodkampementen.
Toen Jay een keer wakker was geworden die nacht, had hij witte vlokken zien neerdwarrelen en nu leek het erop dat de hele V120.2 ondergesneeuwd was. Door de laag sneeuw kwam er weinig licht binnenvallen in de cockpit, maar met een blik op een display zag Jay dat het al 9:34 was. Mizuku lag nog steeds te slapen en lag half over hem heen.
Hij controleerde de waarnemingen van de radar en sensoren van zijn Swamp Devil, maar op wat halve woorden en ruis na had de Biped Tank niets opgevangen. Vervolgens probeerde hij uiterst voorzichtig wat rechter overeind te gaan zitten. Hij poogde zijn rantsoen – dat hij had meegenomen toen ze uit Kamp Parijs West vertrokken waren – te pakken, zonder Mizuku wakker te maken. Ze hadden beiden de vorige dag niets gegeten of gedronken en Jay had zelf de dagen ervoor ook maar weinig gegeten of gedronken. Zijn maag knorde lichtjes en hij werd misselijk van de honger. Hij haalde een pakje crackers en ‘vitamine-jam’ tevoorschijn en haalde een zakmes uit zijn gereedschapsriem.
Door de bewegingen van Jay en het gekraak van de verpakking werd Mizuku wakker. Ze wreef in haar ogen en keek met een vragende uitdrukking op haar gezicht naar het afgedekte pantserglas van de cockpit.
“Het heeft gesneeuwd vannacht,” beantwoordde Jay haar vragende blik.
“Oh. Zie je wel dat het onverstandig was om buiten te slapen?”
“Ja, je had gelijk.”
Mizuku glimlachte en gaf hem een knipoog. Vervolgens keek ze naar de crackers die Jay in zijn handen had.
“We gaan ontbijten?” klonk het bijna verheugd.
“Ik heb wat van mijn rantsoen gespaard in het kamp voor het moment dat ik geen eten meer zou hebben. Ik heb het eergisteravond meegenomen toen we vertrokken, omdat ik niet wilde dat het gestolen zou worden.”
“Goh. Je ziet er dus niet alleen leuk uit, maar hebt ook nog hersens,” plaagde Mizuku terwijl ze zachtjes op zijn voorhoofd tikte. “Maar dat wist ik natuurlijk al wel. Iemand die zoveel van Biped Tanks en allerhande andere technische toepassingen weet moet wel intelligent zijn.”
“Nou, euh, dank je. Wil je een cracker met jam?”
“Welke smaak heb je?”
“Kartoncrackers met chemische abrikozen.”
Mizuku lachte en pakte een cracker met jam aan van Jay.
“Het is tenminste nog voedzaam,” grapte Jay die ook een cracker tot zich nam.
Samen aten ze de overige crackers uit het pakje op. Zwijgend, maar allebei met een warm gevoel van binnen. Het was voor hen beiden lang geleden dat ze het zo gezellig hadden gehad. En het was nog langer geleden dat ze zich zo veilig hadden gevoeld. Nu ze in de besneeuwde cockpit zaten leken ze afgesloten te zijn van alle ellende buiten. Het leek alsof er buiten de cockpit niets was. Enkel de veilige warme cocon waar ze het liefst voor altijd zouden willen blijven.
“Weet je,” begon Mizuku opeens. “Ik wil hier eigenlijk helemaal niet weg. Waarom kan het niet blijven zoals het nu is?”
Ze keek Jay aan met haar lieve bruine ogen en hij zou willen dat hij haar kon vertellen dat ze konden blijven waar ze waren. Of haar kon vertellen dat de oorlog over was en dat alles weer goed kwam. Hij zou haar zoveel goed nieuws willen vertellen, maar hij kon zich niets bedenken.
“Ik wil hier ook niet weg, Mizuku.” Jay probeerde te glimlachen. “Maar we kunnen hier niet blijven…”
“Ik weet het.”
Samen bleven ze nog een tijdje zitten. Mizuku hing tegen Jay aan en frutselde wat aan haar helm. Af en toe keken ze elkaar aan, om vervolgens weer naar de sneeuw te kijken, die nu heel langzaam leek te smelten. Hun cocon werd langzaam afgebroken, om weer te worden blootgesteld aan de verschrikkingen erbuiten.
“Zullen we maar naar buiten gaan dan?” doorbrak Mizuku de stilte.
“Ja, dat zullen we maar doen.”
Jay schakelde de verwarming uit en stelde een aantal andere systemen in. Hij pakte zijn helm en zette die op, maar Mizuku hield hem tegen voor hij zijn helm helemaal over zijn hoofd heen had getrokken. Jay keek haar vragend aan en ze gaf hem een vluchtige kus op zijn wang. Jay was helemaal overdonderd en wist zich geen houding te geven.
“Bedankt dat je zo goed voor me zorgt, Jay. Ik zou het liever niet toegeven, maar ik heb, net als iedereen, ook een beetje warmte en liefde nodig om te overleven. Dank je.”
Mizuku zette na deze woorden snel de helm op om te voorkomen dat Jay de blosjes op haar wangen zou zien. Jay trok ook snel zijn helm over zijn hoofd. Terwijl ze hun helmen aan hun pakken vastgespten keek Jay naar Mizuku, maar ze had het niet door en was druk bezig zich klaar te maken om de buitenlucht in te stappen.
Toen Mizuku aangaf dat ze klaar was, opende Jay de cockpit. Eerst hielp hij Mizuku naar beneden en vervolgens sprong hij er zelf uit. De lucht was bewolkt en het landschap bedekt met een dik pak sneeuw. Het verschil in temperatuur was goed te merken, maar de pakken boden voldoende isolatie voor de dragers om het niet ook daadwerkelijk koud te hebben.
De stad onder aan de heuvel leek een stuk rustiger nu er een laag sneeuw overheen lag. Het leek alsof men vandaag weinig zin had om granaten naar elkaar te schieten en dat was waarschijnlijk echt zo. Elke soldaat, aan welke kant hij of zij ook vocht, was vermoeid door de strijd. Een dik pak sneeuw was al gauw genoeg om het wat rustiger aan te doen. Alsof ze ’s ochtends vroeg even naar elkaar toe gingen om af te spreken hoeveel granaten men over en weer zou schieten en hoeveel manschappen ze die dag in zouden gaan zetten.
Jay keek van de stad naar Mizuku, die de lucht afspeurde naar wat dan ook. “Wat doen we nu?” vroeg hij haar.
“Ik weet het niet, Jay. Ik weet het echt niet. Jij hebt er vast wel over nagedacht.”
“Ja, uiteraard,” verzuchtte Jay, “Ik heb er over nagedacht. We hebben voldoende brandstof om rechtstreeks terug te vliegen naar Kamp Parijs West of om eventueel iets om te vliegen, als we de brandstof die niet weg lekte uit jouw TG overhevelen. Maar zelfs onder de voor ons meest gunstige omstandigheden, zal het een veredelde zelfmoordvlucht worden. De kans dat we levend over het afweergeschut heen komen is één op honderd, schat ik.”
“Dus…?”
“Nou, dat weet ik eigenlijk niet. We kunnen ook gaan lopen, maar we zijn zo goed als weerloos als we vijandelijke troepen tegenkomen. Het is nog een wonder dat niemand ons heeft opgemerkt, of in ieder geval niemand de moeite heeft genomen om ons te redden, dan wel uit te schakelen... Maar goed, àls we lopen, dan hebben we gezien het energieverbruik hooguit, en dan bedoel ik ook ècht hooguit, voldoende proviand voor vijf dagen als we onszelf minimaal voeden. Daarna hebben we nog wel een paar dagen, maar als we niet drinken, zullen we zeker uitdrogen. Bovendien is het weer er nog. Als het een paar dagen hard gaat vriezen, dan zijn we daar met ons nu al niet al te beste gestel niet tegen bestand en…”
“Houd maar op Jay. Zijn er geen andere alternatieven?”
“Nou… We hebben allebei een dienstwapen…” opperde Jay licht sarcastisch, maar toch serieus overwegend.
“Jay! Dat gebeurt niet! Hoor je me?!”
“Waarom niet, Mizuku? De kans dat we dit overleven is zo miniem. En als we hier wel doorheen komen, als we alles wat deze oorlog nog voor ons in petto heeft overleven, wat moeten we dan? Zie je niet hoe uitzichtloos dit alles is? De wereld is kapot Mizuku. We hebben alles kapot gemaakt! Alles!”
Mizuku liep naar Jay en pakte zijn arm vast. “Rustig, Jay. Ik weet dat het uitzichtloos lijkt… Maar ik kan het nu even niet aan om nog iemand te verliezen. Hoor je me? Je blijft gewoon bij me. Oké?”
Mizuku hoorde hoe Jay zijn neus zachtjes ophaalde. Hij huilde in stilte, achter de pilotenhelm; achter zijn masker. Het was alsof het hier en nu – op dit eiland van rust – pas echt tot hem doordrong wat hij kwijt was. Jay was zijn familie, vrienden en thuis verloren en hij zou ze nooit meer terugkrijgen, noch zou hij in deze wereld ooit nog een normaal leven kunnen leiden. Alle hoop was vervlogen.
De Japanse drukte Jay tegen zich aan en omhelsde hem stevig. “Oké Jay?”
“Oké…”
Opnieuw werd er een lange tijd niet gepraat. Verlangend naar elkanders warmte stonden ze dicht tegen elkaar. Hun ogen gesloten achter de helmen. Hoeveel zouden ze er niet voor over hebben om elkaar weer gewoon aan te raken? Jay zou willen dat hij zo in slaap kon vallen, om te ontwaken uit een nare droom genaamd oorlog, met Mizuku nog steeds aan zijn zijde. Mizuku dagdroomde over precies hetzelfde. Ze waren de juiste personen op het verkeerde moment, op de verkeerde plaats.
“Loop je met me mee Jay?”
“Waar naartoe?”
“Naar de zon kijken. Hoe ze ondergaat.”
“Maar dat duurt nog uren.”
“Liever te vroeg, dan te laat.”
Mizuku pakte Jay’s hand vast en samen liepen ze naar de andere kant van de heuvel, in afwachting van de ondergaande zon, het kleine beetje schoonheid dat de natuur hen nog kon schenken.
49 dagen later, op 6 maart 2116, dag 2668 van de Derde Wereldoorlog, werd de strijd opgegeven. Een staakt-het-vuren werd door beide partijen ondertekend. Er waren geen winnaars; enkel verliezers die zich afvroegen waarom ze überhaupt hadden gevochten. Wat het waard geweest was om alles wat ze hadden op te geven. Om alles wat ze hadden te vernietigen.
De mens leeft voort in de duistere dieptes van moeder aarde, zich afvragend of ze ooit nog van de vroegere schoonheid van hun planeet zullen kunnen genieten.