Hoofdstuk 1 - Zweinstein
Het was stil. Het was altijd zo stil als het hele gezin compleet was, of misschien is het beter om te zeggen dat er altijd niets werd gezegd als ik er bij was. Van moeder mocht er niet gescholden of geschreeuwd worden als ik in de kamer was, en dat waren de enige keren dat mijn zussen iets tegen mijn ouders te zeggen hadden. Zowel Andromeda als Bellatrix waren opstandig, ze wilden niet opgroeien tot goede, welgemanierde volbloed heksen. Maar dat betekende niet dat ze daardoor elkaars beste vrienden waren, het tegenovergestelde juist, Bella en Meda konden het totaal niet met elkaar vinden.
Wie liepen gezamenlijk op perron 9¾, een nieuw schooljaar zou vandaag beginnen, mijn eerste schooljaar op Zweinstein. Dit was ook de eerste keer dat ik een voet op het perron zette, ik had in de voorgaande jaren altijd thuis afscheid genomen van mijn zussen. Het was niet belachelijk groot, koud, en het stonk er nogal, vooral voor iemand die aan zo’n lucht niet gewend was.
Ik was nerveus, ik zou een heel jaar zonder de bescherming van mijn kamer moeten doen. Op Zweinstein sliep je in slaapzalen, je was er dus nooit alleen. Ik kon toen niet goed tegen drukte, nu vind ik het trouwens ook nog onprettig. Ik was opgegroeid in een groot huis, met vele kamers, maar met weinig mensen. Ik verliet bijna nooit het huis, behalve als mijn ouders me meenamen naar een bezoek aan kennissen. Mijn wereld was toen nogal klein.
Ik weet nog hoe ik mijn moeders hand vasthield, en zij rustig en statig naast me stond. Andromeda en Bellatrix waren de trein al in gevlucht, op zoek naar vrienden, en weg van hun ouders. Mijn vader gaf me een hand, hij is altijd ongelofelijk onpersoonlijk tegen me geweest, alsof ik niet zijn dochter was, maar gewoon een kind, een klein meisje dat toevallig in zijn huis woonde en eerder een last dan een hulp was. Mijn moeder was liever, ze aaide me over mijn wang en zei me dat ik maar snel moest schrijven en dat ze me zou missen. Ik zweeg, ik was bang dat als ik mijn mond open zou doen ik in tranen uit zou barsten en mijn moeder zou smeken me thuis te houden, maar knikte even dat ik haar begrepen had. Toen draaide ik me om en ging de Zweinstein express in. Mijn hutkoffer was zwaar en ik sleurde hem voort, en, terwijl ik naar een coupé zocht om in te zitten, begon de trein langzaam te bewegen. Ik keek nog even uit een raampje en zag het perron steeds kleiner worden, ik kon mijn ouders niet eens meer tussen de massa’s mensen herkennen. Nog even bleef ik in gedachten verzonken staan, toen richtte ik me weer op waar ik was en ging veder met een zitplaats zoeken. Overal zat het vol, kinderen die elkaar al lang kenden zagen elkaar na een lange vakantie, en ze gingen allemaal in groepjes in de coupés zitten, geen plek voor vreemden dus. De eerste bekende die ik zag was Bella. Maar ze zat in een coupé met alleen maar andere vierdejaars, allemaal van Zwadderich, en ze keek naar me met een blik, dat ik meteen wist dat ze me niet in haar buurt wou hebben.
Ik nam mezelf voor dat ik bij de volgende bekende die ik zag zou gaan zitten. Een paar minuten later wou ik daar al bijna weer op terugkomen, ik zag mijn neef, Sirius. Dit zou ook zijn eerste jaar op Zweinstein worden, dus ik zou niet met ouderen zitten. Maar toch… Ik heb Sirius nooit echt gemogen, en hij mij ook niet. Hij was opstandig en koppig, kon het goed met Andromeda vinden. Volgens hem was ik te braaf, te lief, en niet zijn aandacht waardig.
Ik keek nog even om me heen, als ik nu niet daar zou zitten zou ik nooit meer een plekje vinden, en zelfs die coupé zat al bijna vol. Dus ik schraapte al mijn moed tezamen en liep naar binnen. Sirius zat samen met nog wat jongens lol te maken. Ze vielen allemaal stil toen ik binnenkwam. Ik weet nog dat ik vuurrood was, maar ik hield vol en ging gewoon in een hoekje zitten. Zowel Sirius als de andere jongens hadden besloten dat ik niet tot last zou zijn en gingen verder met waar ze ook mee bezig waren.
Ik vond dat niet eens zo erg, ik kon even tot rust komen totdat we de school zouden bereiken.
Maar na een tijdje raakte ze uitgepraat en werd ik weer interessant. Niet dat ze me ook echt aanspraken, er werden gewoon terloopse blikken mijn richting op geworpen en er werd gepraat. Het irriteerde Sirius duidelijk dat ik meer aandacht kreeg dan hem. Ik was gewoon zijn stomme nichtje, helemaal niet interessant, en zat hier alleen maar omdat… Opeens verscheen op Sirius’ gezicht een grijns, een die ongelofelijk veel weg had van de grijns van Bella als zij een slachtoffer had gekozen voor treiterijen. Ik zag aan de blik in zijn ogen dat hij mij pijn zou doen. Hij wou me laten boeten voor iets waar ik niet eens verantwoordelijk voor was, nou ja, misschien een beetje, ze gaven me die aandacht omdat ik er gewoon zat.
Sirius ging nonchalant naast me zitten en probeerde me aan te kijken, natuurlijk keek ik precies de andere kant op. Toen hij merkte dat ik niet met het gesprek zou beginnen, begon hij maar. “Hoi Cissi.” Zei hij op een irritant zoet toontje. Ik wou niet antwoorden, maar als ik dat niet deed zou hij toch doorgaan. “Hallo Sirius.” Mijn stem was ijzig, alles aan mij vertelde dat ik met rust wou worden gelaten. Natuurlijk had mijn neef dat niet door, of wou het niet door hebben. “Weet je Cissi, ik vroeg me af waarom je hier zit en niet ergens met je vrienden of…” Hij maakte zijn zin niet af, maar hij grijnsde zijn Bella-grijns weer. ‘ … heb je geen vrienden…’ Hij hoefde het niet te zeggen, ik wist het, ik had ze ook niet. In mijn leven waren er altijd maar twee groepen mensen geweest, familie en kennissen. Ik was nooit eerder naar een school geweest, of alleen naar buiten. De mensen waar mijn ouders me mee naar toe namen hadden wel kinderen, maar ik praatte nooit met ze, ik voelde me anders dan hen, niet normaal. Sirius en Andromeda waren een stuk makkelijker met vrienden maken dan ik, zelfs Bella was er beter in. Alleen de kleine Regulus, Sirius’ jongere broertje, was net zo erg als ik.
Ik vocht tegen de tranen die in me opwelde, maar ik probeerde me te verzetten, en vooral te zorgen dat het niet te zien was. Daar mislukte ik duidelijk in, een jongen, een van Sirius’ nieuwe vrienden, zei tegen mijn neef dat hij me gewoon met rust moest laten. Vreemd genoeg luisterde hij ook. Ik gaf de jongen die me te hulp was gekomen een dankbare blik.
Sirius was me alweer bijna vergeten, hij zat de anderen te vertellen over hoe hij het zo geweldig vond om naar Zweinstein te gaan en dat hij hoopte in Griffoendor te komen, gewoonweg om zijn ouders te pesten. Veder hoorde ik het gesprek niet meer.
Een Zwarts hoort in Zwadderich, dat zei mijn vader altijd. Ik was dus ook nooit op het idee gekomen dat ik niet in Zwadderich zou worden gesorteerd. Ik wist wel dat als ik in Ravenklauw zou worden geplaatst het nog niet eens zo’n ramp was, het was een teken van intelligentie. Maar als ik in Huffelpuf of Griffoendor zou komen, zou ik zonder pardon uit de familie worden gesmeten. Dat was waarschijnlijk ook waarom Sirius zo graag in de afdeling van de moedigen wou komen.
Maar ik was niet als hem, ik was laffer, angstiger iets vertrouwdst te verliezen. Ik hield er van als alles in een vertrouwd ritme gebeurde, en ik kon slecht tegen verandering. Ook geloofde ik alles wat mijn ouders mij vertelde. Ze waren per slot van rekening mijn ouders, hoe zouden zij tegen me kunnen liegen, of me iets leren wat fout was? Ik geef toe, ik dacht niet voor mezelf, maar ik was pas elf jaar oud, en ik was opgevoed om te gehoorzamen, niet te denken. Vooral toen Bella en Meda zich tegen mijn ouders begonnen te verzetten werd mijn opvoeding strenger. Het had niet gehoeven, ik was altijd al een makkelijker kind geweest. Ik was rustig, stil en kon mezelf prima alleen vermaken.
Er was een mogelijkheid dat ik in een andere afdeling kwam dan mijn ouders wilden. Dit knaagde aan me, en ik lette de volgende uren niet meer op, ik zat alleen maar te piekeren. Ik viel zelfs bijna uit de kleine bootjes die mij en de andere eerstejaars het meer overbrachten, maar zelf merkte ik het nauwelijks. Toen stonden we midden in de Grote Zaal van Zweinstein. Onze namen werden geroepen en de als je de sorteerhoed op je hoofd deed riep die wat de afdeling was die het beste bij je paste. Ik werd nog nerveuzer en begon aan mijn gewaad te priegelen.
De sortering van de andere leerlingen ontging me volledig, ik ving alleen maar op dat de jongen die in de trein aardig tegen mij was geweest Remus heette. En toen werd mijn naam geroepen, en ik schrok, zelfs al had ik het wel kunnen voorspellen. Alleen ik en Sirius stonden er nog, Z, de laatste letter van het alfabet en de eerste van de naam Zwarts.
Ik slikte even en liep toen naar voren. Voor mijn gevoel duurde dat moment eeuwen, in het echt een paar seconden. Mijn blik ging nog even naar de tafel van Zwadderich, de afdelingstafel waar ik verwacht was te gaan zitten, ik was zo bang dat het me niet zou lukken. Ik spotte allebei mijn zussen. Andromeda lachte naar me en stak haar duimen op. Ze mocht me dan wel eens pesten, ze was een lieve zus, en ze gaf toch wel om me. Bella daarentegen had haar kenmerkende duivelse grijns op haar gezicht en vormde met haar lippen geluidloze woorden. En ook al was het van een afstand had ik toch begrepen wat ze zei. ‘Zwadderich, anders hang je.’ Dat hadden haar lippen gevormd en verdriedubbelde mijn zenuwen. Langzaam ging ik op het aangewezen krukje zitten. De sorteerhoed werd op mijn hoofd geplaatst. Er waren een paar seconden van stilte, ik ademde zelfs niet, ik was zo bang. Mijn hele lichaam was gespannen, ik stelde me allemaal dingen voor die er zouden gebeuren als ik in de verkeerde afdeling terecht kwam. De hoed scheen me te begrijpen en verhoorde mijn wens door hard “ZWADDERICH!” te roepen. Mijn hele lichaam ontspande zich en ik stond op, nog een beetje natrillend van de spanning. Aan de tafel van Zwadderich werd er voor mij gejuicht. Meda klapte vrolijk en klopte met haar hand op een leeg plaatsje naast haar. Ik rende er bijna naar toe en ging zitten. Ik werd beloond met een berenknuffel van haar. “Goed gedaan kleintje.” Zei die vrolijk. Toen werd Sirius naar voren geroepen , en hij kwam volgens zijn wens in Griffoendor. Maar het schokte me niet eens zo erg als ik had gedacht. Ik had het tenminste wel in Zwadderich gehaald. Het feestmaal begon, door de zenuwen had ik in de trein bijna niets naar binnen gekregen, dus ik stortte me hongerig op het eten. Andromeda zocht de lekkerste hapjes uit en legde ze op mijn bord. “Dat heb je wel verdiend zusje.” Zei ze vrolijk. Terwijl ik op een worstje kauwde bedacht ik me dat school misschien nog niet eens zo erg zou kunnen zijn.
Laatst aangepast door Suus op za 15 aug - 22:04; in totaal 1 keer bewerkt