van Merdyff vr 21 aug - 17:54
Oudejaarsavond. Het is tegen zijn zin dat Crispin het jaarlijkse eindejaarsbal bijwoont, maar het wordt nu eenmaal van hem verwacht. Met een beker wijn in zijn hand staat hij een beetje aan de kant tegen een pilaar geleund. Hij heeft zich voorgenomen om niet te dansen; hij vindt het al een hele opoffering dat hij hier is en dat hij voor de gelegenheid zijn beste kleren heeft aangetrokken, ze kunnen niet ook nog van hem verwachten dat hij gaat dansen. Zijn afwezige blik is gericht op de dansvloer, die wordt bevolkt door Zweinsteinleerlingen en andere bewoners van het kasteel. Hij ziet Goderic Griffoendor op de dansvloer met zijn vrouw Geraldine, Helga Huffelpuf met haar Dreuzel Malcolm Smith en Salazar met zijn echtgenote Selina, een beetje verwijderd van de anderen. Ook de jongere generatie is aan het dansen. Baldric uiteraard met Sigrun; zij zijn ongeveer een half jaar eerder met elkaar getrouwd. Crispin heeft Baldric nooit echt gemogen, maar sinds hij besloot met een halfbloed te trouwen is hij nog verder gedaald in zijn achting. Asger en Ingmar dansen allebei met een laatstejaars Huffelpuf. De tweeling is behoorlijk populair bij het vrouwelijke geslacht, in tegenstelling tot hun oudere broer Osvald. Osvald lijkt op iemand te wachten, maar het zal Crispin verbazen als hij een date voor het bal heeft. Even denkt hij dat Freya met Reynard danst en zijn mond valt bijna open van verbazing, maar dan ziet hij dat haar danspartner een jongen uit Griffoendor is. Reynard staat zoals verwacht aan de kant met zijn maatjes Darcy en Zwarts. De drie zevendejaars Zwadderich zijn waarschijnlijk druk aan het bespreken welke streken ze kunnen uithalen. Iedereen is aanwezig, op twee mensen na: de familie Ravenklauw valt op door haar afwezigheid. Crispin vraagt zich af waar ze zijn. Niet dat hij er voor staat te springen om hen te zien, maar als zij niet verplicht zijn om te komen, wil hij wel eens weten waarom hij dat wel is.
Hij hoeft echter niet zo lang op zijn antwoord te wachten. Rowena en haar dochter komen iets na de tweede dans de Grote Zaal binnen. Crispin voelt hoe zijn hart een tel overslaat wanneer hij Helena ziet. Onbewust stapt hij bij de pilaar vandaan en richt hij zich op tot zijn volle lengte. Wat is ze mooi! Ze draagt een blauwe jurk met zilveren stiksels die haar prachtig staat. Haar donkerbruine haren heeft ze opgestoken, op één lok na, die krullend over haar gezicht valt. Ze kijkt in zijn richting en hij wendt snel zijn blik af. Hij wil niet laten merken dat hij onder de indruk is. De onverschillige blik in zijn ogen is echter slechts een pose. Binnen in hem schreeuwt alles om haar aandacht. Hij weet niet waar ze is, met wie ze praat, met wie ze straks de dansvloer zal opgaan – als het Osvald is wringt hij hem de nek om – maar alleen al haar aanwezigheid in de zaal brengt hem uit zijn evenwicht. Wanneer ze plots naast hem staat, vergeet hij een moment hoe hij moet ademhalen.
“Danst u niet, Sir Crispin?” vraagt ze.
“Nee,” zegt hij nors. “Zoals u ziet, dans ik niet. Ik heb een hekel aan dansen.”
Wanneer hij de gekwetste blik in haar grijze ogen ziet, snapt hij pas wat de bedoeling van haar vraag was en hij kan zich wel voor het hoofd slaan om zijn stomme antwoord.
“Maar dat komt vast door het feit dat ik nooit het genoegen heb gekend om met u te dansen, juffrouw Ravenklauw,” herpakt hij zich, vleiend nu. “Ik ben er zeker van dat u mij mijn mening over dansen kan doen herzien.”
Hij biedt haar zoals het een echte heer betaamd zijn hand aan. Glimlachend legt ze haar hand op de zijne en hij leidt haar naar de dansvloer.
Tijdens het dansen beseft hij dat hij nog nooit eerder zo dicht bij een vrouw is geweest als nu. Nooit eerder heeft hij geweten wat voor een stormachtige emoties het kan veroorzaken om de koele huid van haar hand op die van hem te voelen, om de zachte lavendelgeur van haar haren op te snuiven, om haar te leiden in het trage ritme van de dans. Emoties waarvan hij nooit gedacht had dat hij ze zou voelen. Het voelt goed en tegelijkertijd jaagt het hem angst aan, omdat hij voelt dat deze emoties in staat zijn om hem van zijn gezond verstand te beroven. Hij besluit om te proberen zich zo gewoon mogelijk te gedragen om zijn gevoelens niet te verraden. Hij wil niet dat ze weet wat voor macht ze over hem heeft.
“Heeft iemand u vanavond al gezegd hoe ongelooflijk schitterend u eruit ziet?” vraagt hij om haar een complimentje te maken.
“Om eerlijk te zijn: ja,” glimlacht ze.
“Wel, ik vermoed dat iedereen die niet volledig blind is tot dezelfde conclusie is gekomen als ik, dus waarschijnlijk zou ik niet verwonderd mogen zijn.”
Hij beseft dat zijn woorden ongelooflijk stijf en geforceerd klinken, maar hij weet gewoon niet hoe hij zich moet gedragen.
“Heeft iemand jou al gezegd dat je er goed uitziet vandaag?” vraagt ze op haar beurt.
“Nee,” zegt hij verbaasd. “Waarom zou iemand dat zeggen?”
“Omdat het zo is,” antwoord Helena.
Hij schudt langzaam zijn hoofd. Hij kan niet geloven dat Helena hem knap vindt, dat iemand hem knap vindt. Hij schat zijn uiterlijk helemaal niet zo hoog in. Ten onrechte. Hij is groot en atletisch gebouwd door het vele zwaardvechten. Hij heeft donker haar, zijn gezicht is goed gevormd – met uitzondering misschien van zijn neus, die een beetje aan de grote kant is, maar niet op zo’n manier dat het hem lelijk maakt – en zijn grijsgroene ogen geven hem iets mysterieus.
“Je gelooft me niet,” stelt Helena vast. “Misschien zou je af en toe eens moeten glimlachen, in plaats van altijd met je gezicht op onweer rond te lopen. Ik ben bang dat die frons nog eens voor eeuwig op je gezicht gaat blijven staan.”
De vlotte manier waarop ze tegen hem spreekt verbaast hem een beetje. Hij is het helemaal niet gewend om met mensen te spreken op een manier die haast… vriendschappelijk te noemen is. Hij weet dat de meeste mensen op Zweinstein hem liever mijden, alsof hij de verspreider is van één of andere enge ziekte, maar Helena spreekt tegen hem alsof ze elkaar al jaren kennen. En natuurlijk is dat ook wel zo, maar ze hebben in het verleden nog maar een paar woorden met elkaar gewisseld en zijn eigenlijk als vreemden voor elkaar. Ze waagt het zelfs om hem een beetje te plagen.
“Ik doe niet aan glimlachen,” zegt hij, maar hij kan het niet helpen om terwijl hij dat zegt toch te glimlachen. Hoe zou hij het kunnen helpen om te glimlachen, wanneer hij zich zo gelukkig voelt door de aandacht die Helena hem geeft? Het is een soort van scheve glimlach, waarbij hij slecht één mondhoek omhoogtrekt, maar het zorgt ervoor dat zijn gezicht ontspant en dat de norse blik uit zijn ogen verdwijnt.
“Veel beter,” zegt Helena.
Hij neemt zich voor om vanaf nu af en toe te glimlachen wanneer zij in de buurt is.
De dans is ten einde en samen lopen ze naar de kant. Dan komt Baldric naar hen toe en vraagt Helena ten dans. Crispin blijft alleen achter, met enkel een verontschuldigende blik van Helena die hem doet geloven dat ze liever bij hem was gebleven.
Sigrun komt naar hem toe.
“Ik heb gezien dat je een goede danser bent,” zegt ze. “Wil je met mij dansen nu mijn echtgenoot jouw partner heeft ingepikt?”
“Nee,” zegt hij bot.
“Ook goed,” zegt ze en beledigd loopt ze weer weg.
De rest van de dans blijft hij alleen aan de kant staan.
Als de muzikanten een nieuwe melodie inzetten, ziet hij hoe Helena terug zijn richting uitloopt. Zonder dat hij zich ervan bewust is, verschijnt er weer een glimlach op zijn gezicht. De jonge vrouw kijkt echter boos en zijn glimlach verdwijnt weer.
“Waar bemoeit hij zich verdorie mee?” hoort hij haar binnensmonds mompelen.
“Wat is er?” vraagt hij, wanneer ze weer bij hem staat.
“Ach, Baldric vond het blijkbaar nodig om mij voor jou te waarschuwen,” zegt ze. “Ik denk dat dat de enige reden was dat hij met mij wilde dansen.”
“Wat?” zegt Crispin kwaad. Hij balt zijn vuisten en kijkt om zich heen om te zien waar Baldric is.
Helena legt haar hand op zijn arm en houdt hem op die manier tegen om de zoon van Griffoendor te lijf te gaan.
“Vergeet hem,” zegt ze zacht. “Laten we opnieuw gaan dansen.”
Uiteraard kan hij haar niet weigeren.
Na de dans neemt Helena zijn hand vast en ze leidt hem naar buiten. Met vlinders die in zijn hele lichaam rondfladderen en gevoelens die hij eerder nog niet kende die zijn gezond verstand overnemen, loopt hij achter haar aan. Bij de uitgang botsen ze tegen Osvald op, die hem nog vernietigender aankijkt dan gewoonlijk. Waarschijnlijk heeft hij gehoord of gezien hoe hij zijn zus beledigde door niet met haar te dansen. Het familiegevoel van die Huffelpuf-kinderen is ongelooflijk. Beledig je één van hen, zijn ze meteen allemaal beledigd. Alsof het hem wat kan schelen.
Een paar tellen later is hij buiten met Helena en is hij Osvald alweer vergeten. De sneeuw kraakt onder hun voetstappen. Het hele Zweinsteinterrein is overdekt met een wit tapijt van enkele centimeters dik. De stralen van de bijna volle maan doen alles baden in een sfeervol licht. Hij merkt hoe Helena rilt en legt het jasje dat hij draagt hoffelijk over haar schouders. Hij heeft het niet nodig; het feit dat zij hier bij hem staat zorgt ervoor dat hij het warm genoeg heeft. Ze kijkt hem dankbaar aan. De wereld om hem heen lijkt te vervagen wanneer hij in haar ogen kijkt. Hij ziet enkel nog die prachtige grijze kijkers van haar. En haar volle rozerode lippen die een ongelooflijke aantrekkingskracht op hem uitoefenen. Hij aarzelt. Zou hij het erop wagen? Langzaam buigt hij zijn gezicht naar haar toe. Hij wordt zelfzekerder wanneer ze hem lijkt toe te laten, maar net voor hun lippen elkaar raken, wendt ze toch haar hoofd af. Zacht maar dwingend duwt ze hem van haar weg. Hij kijkt haar aan met een hoop verschillende gevoelens die op zijn gezicht moeten af te lezen zijn. Teleurstelling, verwondering, angst om haar kwijt te raken, spijt omdat hij haar misschien gekwetst heeft, gekrenkte trots.
“Niet zo snel,” zegt ze zacht.
“Ik zie je graag,” zegt hij. De woorden hebben zijn mond verlaten voor hij er erg in heeft. Hij wilde dat helemaal niet toegeven. Hij heeft het gevoel dat hij zich nu zwak opstelt tegenover haar en hij wil niet zwak zijn. Als ze wil kan ze nu zijn hart uitrukken en vertrappelen op de bevroren grond met één enkel woord, maar ze glimlacht enkel.
“Ik ben moe,” zegt ze. “Ik denk dat ik maar eens naar bed ga.”
Teder streelt ze even de ruwe baardstoppels op zijn wang, dan draait ze zich om en loopt van hem weg.
“Nog een laatste dans?” roept hij haar smekend na. Hij wil niet dat ze al weggaat, bang dat de volgende ochtend alles een droom zal blijken te zijn geweest.
“Welterusten,” roept ze over haar schouder, bij wijze van antwoord.
Hij krijgt het koud terwijl hij haar nakijkt. Ze draagt nog steeds zijn jasje.